Er is alleen maar bewustzijn, alleen maar ‘mind’. Binnen dit bewustzijn verschijnt ons universum van tijd en ruimte. Op dit moment zijn wij hybride wezens, met één been in de eeuwigheid en het andere op aarde. Het is een mysterie. Soms denken we dat de fysieke wereld van tijd en ruimte, de wereld van vorm, losstaat van ‘mind’, van bewustzijn. Maar dat is niet het geval. Alles is gemaakt van hetzelfde materiaal; de wereld is volledig mentaal. Wat wij de fysieke wereld van vorm noemen, is slechts een kwestie van perspectief. Het is niet onjuist om een wereld van vorm waar te nemen, maar we zijn gaan geloven dat we hiermee samenvallen. We zijn gaan denken dat we lichamen zijn die rondwandelen op aarde. We geloven dat we van elkaar en van de wereld gescheiden zijn, en dat “mind” een product is van onze hersenen. Door deze overtuiging ervaren we niet langer de verbondenheid van onszelf met de ‘mind’ en zien we ook niet langer dat anderen en de wereld ook gemaakt zijn van ‘mind’. Gelukkig was daar Jezus, die ons heeft geleerd hoe we deze herinnering weer kunnen terughalen. We moeten stoppen met oordelen en ons openstellen voor de ‘mind’. Dit wordt vergeven genoemd. Als we hiertoe bereid zijn, gaan we ons weer verbonden voelen met het geheel, met de ‘mind’, met elkaar en met de wereld. Dan kunnen we ervaren dat we geen afgescheiden wezens zijn die gevangen zitten in tijd en ruimte. Dat voelt als een bevrijding, als verlichting.
Hoewel dit concept niet zo ingewikkeld is, blijken mensen het toch moeilijker te maken dan het is. Als we er goed naar kijken, zijn er eigenlijk twee mogelijke vergissingen. De eerste vergissing wordt veel gemaakt en ik heb er al even naar verwezen. De meeste mensen zijn eenvoudigweg vergeten dat ‘mind’ geen product is van onze hersenen, maar het materiaal waaruit we bestaan. Alles van ons, ons lichaam, onze gedachten, gevoelens en alles daartussenin, bestaat uit ‘mind’, omdat er niets anders is. De andere vergissing is het andere uiterste. Sommige mensen denken dat de wereld van tijd en ruimte volledig verkeerd is, en dat lichaam en wereld illusoir zijn, oftewel nep. Ze willen hier niets mee te maken hebben en proberen het te ontkennen, maar ze zien niet in dat ze dan het ene aspect van ‘mind’ veroordelen ten gunste van het andere aspect. Ze ontkennen hun lichaam, de wereld en anderen, en kijken hoopvol omhoog naar een soort ‘mind-hemel’ waarin geen plaats is voor hybride wezens.
Van deze tweede vergissing bestaat er een nog radicalere variant. Dit zijn mensen die vinden dat de overgang van een hybride wezen naar een geestelijk wezen niet ver genoeg gaat. Ze beweren dat er helemaal niets kan bestaan in de ‘mind’, omdat deze absoluut één is, en dat er in de ‘ mind geen schepping (differentiatie, individuatie) mogelijk kan zijn. Kunnen ze dat echt weten? Nee, dat kunnen ze niet, maar ze geloven er stellig in. Ze noemen ‘mind’ soms nog wel God en eigenlijk kan er naast God niets bestaan. Geen hybride Jezus, geen geestelijk Zelf, geen Heilige Geest, en als we het goed bekijken, is er zelfs geen ruimte voor één Zoon. Want hoe zouden God en de Zoon naast elkaar kunnen bestaan? Is dat niet dualistisch?
In feite geloven deze mensen in niets. Ze beseffen zelf misschien niet eens dat dit een geloof betreft want ze zijn er zelfs zeker van, omdat het zo goed aansluit bij hun idee van non-dualiteit. Maar ervaren ze het ook zo? Nee, dat kan natuurlijk niet. Zodra ze iets ervaren, is er een waarnemer en datgene wat waargenomen wordt. Zolang er bewustzijn is, is er het besef dat er iets is. En iets is niet niets. Niets kan alleen maar geloofd worden, maar nooit ervaren of zeker geweten worden. Maar dat kan hun niets schelen. Echt helemaal niets.
Waarom besteed ik aandacht aan wat iemand gelooft? Omdat het nogal wat consequenties kan hebben voor hoe we op basis van onze overtuiging omgaan met elkaar en met de wereld. Want heeft het zin om liefdevol met anderen en de wereld om te gaan als ze eigenlijk niet bestaan? Gelukkig geldt dat zelfs mensen die streven naar dat onbegrijpelijke “niets” in de praktijk niet leven volgens hun geloof. Toch tref ik met regelmaat medestudenten die lachen om tv-beelden van oorlog en andere rampspoed omdat het volgens hen toch allemaal slechts een illusie betreft. Zodra we beseffen dat deze beelden een reflectie vormen van aanvalsgedachten in die ene denkgeest die we delen, beseffen we dat lacherige onverschilligheid het antwoord niet is. Pas als we erkennen dat de beelden tonen dat we ziek zijn kunnen we ons uitstrekken naar genezing, naar liefde. Pas dan kunnen we werkelijk behulpzaam zijn en daarmee onze functie op aarde vervullen.
