Na jarenlang latten komt m’n vriendin bij me wonen. Super leuk maar een logistieke uitdaging want we hebben alles dubbel. Marktplaats biedt uitkomst. Er zijn wat ‘grote stukken’ waar ik vanaf wil zoals lange rails met lamellen en een kast. Ik hoef er geen geld voor en het mag gratis opgehaald worden. Liefst snel, want morgen is de verhuisdag en het ligt nu knap in de weg. De animo is groot en reacties stromen binnen. ‘Heb je ze nog?’ Jawel, ik heb ze nog. Ik mail wat heen en weer met mensen die het eerst reageren en maak een afspraak voor het moment van ophalen. Tot drie keer toe zit ondergetekende braaf thuis te wachten maar verschijnt er niemand. Ook geen bericht of afzegging.
Ik kan hier slecht tegen en raak geïrriteerd. Heb dan tenminste het fatsoen om áf te zeggen, ook al is het op het laatste moment. Ondertussen heb ik wel geleerd dat ik nu iets te leren heb. Ik begin excuses te bedenken voor de mensen die niet komen opdagen. Misschien konden ze het niet vinden? Mogelijk is er iets ergs gebeurd in hun persoonlijk leven? Ik probeer dus lief te doen. Natuurlijk werkt dit niet. Het is slechts ingehouden woede. Als ik eerlijk ben dan moet ik erkennen dat ik baal en ze het liefst verbaal of per mail min of meer fijntjes zou willen laten weten dat dit luizenstreken zijn. Zo ga je niet met elkaar om!
En dat mag gewoon, maar ondertussen heb ik nog steeds te maken met boosheid in mezelf, met veroordeling en daarmee ben ik het zicht op de vrede kwijt. Ik zelf kan hier niks aan doen. Recht praten wat krom is werkt niet. Ik moet de bekende Cursus-weg afleggen. Eerst erkennen dat ik ervoor kíes om te oordelen en om vast te houden aan het boze gevoel dat mijn denkbeeldige afgescheidenheid bevestigt. Interessant om te zien dat het ego erg rolvast is. Haast betrouwbaar in zijn reacties. ‘Ja maar, ja maar.. ZIJ zijn toch fout!’ Ik zie mijn bekende verslaving aan het spel van schuld en beschuldiging. Ik zie m’n weigering om liefde te laten binnen stromen. ‘Ik heb gelijk en sta in mijn recht!’ Maar daar gaat het niet om.
De wereld is door het ego geprojecteerd om de duistere illusie van afgescheidenheid in mijn denkgeest tegen het daglicht te beschermen. De vraag of de denkbeeldige ander verwijtbaar is of niet, is niet de kwestie. IK geloof dat mijn broeder, een Zoon van God, schuldig kan zijn en etaleer hiermee mijn geloof in de denkbeeldige afscheiding. Ik kies ervoor om ‘aanvalbaar’ te zijn omdat ik dit veiliger vind dan om liefde te zijn. Ik gebruik marktplaats-broeders en -zusters als valse getuigen om mijn eigen bijgeloof in stand te houden als afweer tegen de liefde. ZIJ zijn niet vals, ze zijn liefde, wat ze ook doen en met welke intenties ook. Ook ik ben niet vals. Ik vergis me slechts uit angst voor liefde. Ik laat me foppen door de vorm, door hun handelen. Mijn eigen angst voor de liefde mag ik ter vergeving aanbieden aan Hem die liefde is.
God is louter liefde, dus ben ik dat ook. In stilte merk ik de stroom van liefde weer op. Er schuilt geen wreedheid in God en evenmin in mij. Door genade leef ik, door genade word ik vrij (WB 180)