Robert Perry is een ECIW-leraar die in zijn uitleg graag zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke woorden van Jezus blijft. Hij schrijft al jaren over allerlei opvattingen over ECIW die de ECIW-community zijn binnengeslopen. Veel van deze opvattingen zijn ook in Nederland gemeengoed geworden zonder dat we beseffen dat ze niet inherent zijn aan ECIW. Niet zelden zijn we zelfs gaan geloven in interpretaties van ECIW die loodrecht staan op de liefdevolle boodschap die Jezus ons in ECIW heeft gegeven.
Lees het open-minded en laat, waar nodig, de Heilige Geest eventuele vastgeroeste opvattingen genezen.
Hartegroet,
Simon
DRUK OP DE DOWNLOAD-KNOP (HELEMAAL ONDERAAN DEZE PAGINA!) OM DE 50 ECIW-FABELTJES TE DOWNLOADEN ALS PDF
Cursus-fabeltjes: Veel voorkomende misvattingen en hun correctie
https://circleofa.org/library/common-misconceptions-and-correction/door Robert Perry (Vertaling: Simon Schoonderwoerd)
Vorige maand heb ik onze eerste studiegroepleiderstraining afgerond. Een van onze lessen ging over wat wij bij de Cirkel “Cursusoverlevering” noemen – ideeën die zo vaak genoemd worden dat mensen denken dat ze in de Cursus zelf staan, terwijl dat in feite niet zo is. De respons op de reader voor die cursus was onverwacht enthousiast, zo enthousiast zelfs dat ik besloot er een artikel van te maken.
Het kan contraproductief en controversieel lijken om tijd te besteden aan het corrigeren van misvattingen, en in spirituele kringen wordt er vaak zo tegenaan gekeken. Toch kunnen deze misverstanden – die wijdverbreid zijn – de Cursus helaas op zo’n fundamenteel niveau verdraaien dat het een heel ander onderricht wordt.
Een snelle blik op de terugkerende patronen in de vertelsels over de Cursus zal je laten zien wat ik bedoel. Cursus-fabeltjes hebben een narcistisch neiging, hoewel het doel van de Cursus is om ons egocentrisme om te keren; tegen traditionele religie, hoewel er veel in het christendom en de Bijbel is dat de Cursus bevestigt; anti-gezag, hoewel de Cursus vol liefdevolle autoriteit is; en anti-werk/inspanningen, hoewel de Cursus veel inspanning en discipline van ons vraagt. Het eindresultaat is dat we, onder invloed van de Cursus-fabeltjes, net zo goed een heel ander boek zouden kunnen lezen.
Aan deze misvattingen moet dus iets gedaan worden. Ik hoop dat de volgende poging om ze aan de orde te stellen je begrip van Een Cursus in Wonderen verfijnt en verdiept.
Vijftig terugkerende Cursus-fabeltjes:
1. Neem dit boek niet te serieus; speel er gewoon mee. Zegt de Cursus zelf niet dat we deze cursus moeten “vergeten”?
De Cursus neemt zichzelf echter serieus. Hij zegt: “Luister hier aandachtig naar met een open oor, en denk niet dat het slechts een droom is, een achteloze gedachte waarmee je speelt, of een stuk speelgoed dat je zo nu en dan oppakt en weer weglegt.” (T-20.II.6:6). Het “Vergeet deze cursus” (W-pI.189.7:5) is slechts een instructie voor meditatie, geen algemene instructie.
2. We zijn allemaal leerlingen en leraren voor elkaar. Het Handboek heeft het niet over daadwerkelijke leraren. We zijn allemaal leraren van God.
De Cursus zegt wel dat we elkaar allemaal onderwijzen en van elkaar leren, maar maakt ook duidelijk dat wat we onderwijzen en leren meestal ego is. We zijn (nog) niet allemaal leraren van God. Het Handboek beschrijft leraren van God als mensen die een proces doorlopen om hiervoor geschikt te worden (H-1.1), die verder in de tijd staan dan hun leerlingen (“alleen de tijd scheidt leraar en leerling”-H-29.1:4), en die, in termen van hun aandeel in de totale bevolking, “met zeer weinigen” zijn (H-12.3:3).
3. De Cursus is een zelfstudiecursus. Iedereen weet dat.
Jezus heeft het nooit een zelfstudiecursus genoemd, niet in de Cursus zelf en niet in iets dat aan Helen Schucman is gedicteerd. Telkens wanneer Jezus het heeft over nieuwe studenten van Een cursus in wonderen (H-24.3, H-29.1-2), schildert hij hen af als leerlingen van een Cursusleraar (d.w.z. mentor). Hij impliceert zelfs dat deze leraar moet bepalen (met behulp van begeleiding) of deze leerling klaar is voor de Cursus (H-29.1:5-2:7). Dat is geen zelfstudie.
4. We moeten niet proberen ons te strikt te houden aan wat de Cursus precies zegt. Proberen de letter van de Cursus te volgen is fundamentalisme.
Door de hele Cursus heen verwacht Jezus van ons dat we goed opletten en trouw blijven aan wat hij zegt. Hij zegt dat de Cursus zelf “zorgvuldig gepland” is (T-12.II.10:1 en W-pI.20.1:3). Hij zei eens tegen Helen en Bill: “Wees heel voorzichtig bij het interpreteren hiervan.” Hij drong er zelfs bij hen op aan om “zeer zorgvuldig te herlezen”. Dit is gewoon een natuurlijk onderdeel van het serieus nemen van Jezus als onze leraar. Als je een gids volgt op een onbekende berg, luister je aandachtig naar zijn instructies, zorg je ervoor dat je deze begrijpt, en volg je ze op.
5. Een Cursusstudent zijn betekent niet dat je dagelijks met het boek werkt. Het betekent eigenlijk alleen dat je gelooft in de basisprincipes ervan, en die kan ik zelfs van anderen krijgen die het boek lezen.
Zoals de structuur van het werkboek impliceert, hebben we dagelijks een wisselwerking nodig tussen het boek en ons leven. Anders volgen we uiteindelijk een leerplan dat we zelf hebben opgezet. Vanwege onze krankzinnigheid zegt de Cursus dat het niet verstandig voor ons is om ons eigen leerplan te ontwerpen: “Je zou je niet gauw tot [arme leerlingen] wenden om het leerplan op te stellen waarmee zij aan hun beperkingen kunnen ontkomen” (T-12.V.5:6). We hebben de Cursus nodig om ons te herinneren aan de waarheid die we zo gemakkelijk vergeten: “Je moet de waarheid over jezelf zo vaak mogelijk horen, omdat je denkgeest zo in beslag genomen wordt door valse beelden van jezelf” (W-pI.67.5:2).
6. De beste manier om het werkboek te doen is door de fout in te gaan en jezelf dan te vergeven. Proberen de instructies tot op de letter te volgen verandert het alleen maar in een ritueel, uit een misleid verlangen om een of andere goddelijke autoriteit te behagen.
De benadering van het Werkboek is totaal anders. Het vraagt ons de oefeninstructies “zo precies mogelijk” te volgen (W-pI.rIII.In.1:3). Er wordt nooit gezegd dat het werkboek daardoor een ritueel wordt. En het enige gebod om onszelf te vergeven als we onze oefenperioden missen (W-pI.95.8:3) ziet dit als belangrijk omdat het ons in staat stelt onmiddellijk terug te keren naar onze beoefening.
7. Er is niet één juiste interpretatie van de Cursus. Alle interpretaties moeten worden erkend. Het zoeken naar de “juiste” gaat alleen maar over ego’s die proberen gelijk te krijgen.
Hoewel we allemaal feilbare interpretatoren zijn en het dus altijd een werk in uitvoering is om de juiste interpretatie te krijgen, is er Jezus zeker veel aan gelegen dat wij de Cursus interpreteren zoals hij het bedoeld heeft. Hij beschouwde de Cursus duidelijk als “niet voor meer dan één uitleg vatbaar” (commentaar aan Helen). Door de Cursus heen geeft hij aan dat het ego altijd probeert te verdraaien wat hij ons zegt. Hij spoort ons aan deze neiging tegen te gaan door de Cursus niet “overhaast of verkeerd” te lezen (M-29.7:3), en door te leren “deze dwaze toepassingen [de verdraaiingen door het ego van Cursuspassages] te zien, en de betekenis die ze lijken te hebben te verwerpen” (W-pI.196.2:4).
8. Telkens wanneer we beginnen te praten over verschillen en meningsverschillen, zijn we in ego. Een juiste ego-loze reactie op verschillen in interpretatie is het “uitscheuren van de bladzijde waar strijd over bestaat”.
Jezus zelf sprak echter ook over verschillen tussen zijn leringen en de leringen van Freud, Edgar Cayce, en het Nieuwe Testament. Hij deed dit echter altijd op een respectvolle manier, waarbij hij zorgvuldig was en ook punten van overeenstemming bevestigde. Waarom zouden we, in plaats van de bladzijde uit te scheuren, niet samen op zoek gaan naar wat de Cursus werkelijk zegt? ” Maar wanneer er twee of meer zich verbinden in hun zoektocht naar de waarheid, kan het ego zijn gebrek aan inhoud niet langer verdedigen” (T-14.X.9:6).
9. De Cursus is niet bedoeld om bestudeerd te worden, alleen om ervaren te worden. Bestudering ervan maakt er alleen maar een intellectuele oefening van.
Jezus vertelde Helen en Bill dat hun studie van de Cursus van cruciaal belang was, en paste wat hij zei toe op alle studenten: “Bill heeft heel intelligent voorgesteld dat jullie je beiden ten doel moeten stellen om werkelijk voor deze cursus te studeren. Er kan geen twijfel bestaan over de wijsheid van deze beslissing, voor iedere student die wil slagen.” Studie is niet in strijd met ervaring. Integendeel, studie is de poort naar ervaring en, op de juiste manier gedaan, is zelf ervaringsgericht.
10. Alleen de Cursus volgen is dezelfde bekrompenheid die je ziet in traditionele religie. We moeten vele leringen volgen omdat de waarheid één is.
De Cursus zegt dat “je niet vrij bent om de leerstof kiezen, en zelfs niet de vorm waarin jij die zult leren” (H-2.3:6), en als dat pad de Cursus is, zegt hij: “Je maakt geen gebruik
van deze cursus als je per se middelen wilt gebruiken die anderen goed van dienst waren, en daarbij verwaarloost wat voor jou werd gemaakt” (T-18.VII.6:5). De Cursus is het ermee eens dat er vele duizenden wegen naar God zijn, maar beschrijft de werkelijke waarheid in het hart van al deze wegen als “Gods Zoon is schuldeloos” (T-14.V.2:1 en H-1.3:5), wat het eigen unieke begrip van de Cursus van verlossing is.
11. De Cursus is zo hoog en zo uniek dat als je een parallel ziet tussen haar en een andere lering, je de Cursus niet begrijpt.
Jezus was er snel bij om parallellen aan te wijzen tussen zijn leringen en leringen die Helen en Bill bekend waren, zoals die van Freud, Jung en Edgar Cayce. De Cursus staat ook vol met positieve verwijzingen naar de Bijbel. Bijvoorbeeld: “De Bijbel maant je volmaakt te zijn, alle vergissingen te genezen, geen gedachte te koesteren over het lichaam als iets afzonderlijks, en alles te volbrengen in mijn naam.” (T-8.IX.7:1).
12. God is onpersoonlijk. Hij is niet zozeer een Wezen maar een “iets-heid”. Hij weet niet eens dat wij er zijn.
De Cursus beschrijft God nooit als onpersoonlijk. Hij zegt wel dat Hij geen vorm heeft, maar beschrijft Hem altijd als een Zelf met Wil, dat liefheeft en schept. De Cursus spreekt vaak over onze relatie met Hem (het is moeilijk een relatie te hebben met “iets-heid”), en zegt dat Hij, terwijl wij slapen, zich eenzaam voelt, naar onze terugkeer verlangt, ons naar huis roept, en met open Armen op ons wacht.
13. God weet niet van de scheiding. Als Hij dat wel wist, zou Hij net zo krankzinnig zijn als wij.
De Cursus schildert dat God een respons geeft op de afscheiding, een respons die vooral tot uiting komt in Zijn schepping van de Heilige Geest. Dit impliceert natuurlijk dat God zich bewust was van de afscheiding, iets wat twee belangrijke passages ons ronduit zeggen. De ene zegt dat God weet van ons gebrek aan vreugde dat voortkomt uit de scheiding: “En dit weet Hij. Hij weet het in Zijn eigen Wezen, en in de ervaring daarvan van Zijn Zoons ervaring” (T-4.VII.6:5-6). De ander zegt: “En dus dacht Hij: ‘Mijn kinderen slapen en moeten worden gewekt.” (T-6.V.1:8).
14. God verhoort geen gebeden. De gebeden in het tweede deel van het Werkboek zijn niet bedoeld om gebeden te worden. Het zijn metaforen.
De Cursus vertelt ons minstens achttien keer dat God elke roep van ons hoort en beantwoordt, en vertelt ons geen enkele keer iets anders. Er zijn Werkboeklessen waarin ons gezegd wordt tot God te bidden als onderdeel van onze oefening voor die dag (bijv. W71.9 en W140.12). De eerste Werkboekles waarin we tot God zeggen (“Uw genade is mij gegeven. Ik eis die nu op”) opent met de woorden: “God spreekt tot ons. Zullen wij niet tot Hem spreken?” (W168.1:1-2). Toen Helen de gebeden in deel II van het werkboek opschreef, omcirkelde ze deze met aanhalingstekens, om aan te geven dat het de bedoeling was dat we ze zouden zeggen.
15. De Heilige Geest is slechts een metafoor voor onze eigen herinnering aan God. De Heilige Geest als een werkelijk geschapen Wezen met zijn eigen bewustzijn, wil, gedachten en gevoelens bestaat niet.
Tenminste achttien keer zegt de Cursus dat God de Heilige Geest schiep, die in de Cursus consequent wordt beschreven als hebbende Zijn eigen wil, gedachten en gevoelens. De vorm die de Heilige Geest aanneemt als een “stem” in de droom is een illusie (VvT6:4:5) en zal uiteindelijk voorbijgaan (VvT6:5:8), maar Zijn werkelijkheid als een door God geschapen Geest is eeuwig (T-5.I.5:6-7). Hij is niet onze “herinnering aan God”, want dat is in de Cursus een technische term voor ons uiteindelijke ontwaken, wat van toepassing is wanneer God (niet de Heilige Geest) ons weer optilt tot volmaakte kennis.
16. Het doet er niet toe of Jezus de Cursus wel of niet geschreven heeft. Het zou niets veranderen als Mickey Mouse de Cursus schreef. Er staat nog steeds wat er staat.
Als Jezus de Cursus niet geschreven heeft, zou dat de claim van auteurschap, die aan de hele Cursus ten grondslag ligt, tot een leugen maken, of op zijn best tot een waanidee. Maar als hij het wel geschreven heeft, draagt de Cursus het gezag van de meest invloedrijke verlossingsfiguur in de wereldgeschiedenis. En voor degenen die zich diep verbonden voelen met de figuur van Jezus, betekent dit dat het volgen van de Cursus een daad is van hem volgen en nauw met hem verbonden zijn. Aan het eind van het Werkboek zegt hij dat we, door ons bij hem aan te sluiten in zijn jaar van beoefening, ” vonden we één doel dat we deelden. En zo heb jij je met mij verenigd, dus wat ik ben, ben jij eveneens ” (W-dII.14.2:2-3).
17. Ik denk wel dat “Jezus” de Cursus geschreven heeft, maar deze Jezus heeft weinig of niets te maken met de Jezus waarover in de Bijbel gesproken wordt.
De Jezus van de Cursus spreekt duidelijk over zichzelf als de figuur waarover we lezen in de evangeliën van het Nieuwe Testament. Hij spreekt over zijn geboorte, zijn wonderen, zijn uitspraken, zijn discipelen, zijn kruisiging, zijn verrijzenis, en zijn hemelvaart. Hij corrigeert wel traditionele opvattingen, en dat houdt ook in dat hij bepaalde uitspraken uit de evangeliën corrigeert (en in minstens drie gevallen beweert dat hij een bepaalde uitspraak nooit heeft gedaan), maar dat is iets heel anders dan zich distantiëren van de Bijbelse Jezus. In plaats daarvan ziet hij de Cursus als een voortzetting van wat Jezus tweeduizend jaar geleden in zijn aardse bediening begon (VvT-5.5:3-4).
18. De Cursus gaat niet over gedrag. Het gaat alleen om een verandering van denkwijze. Zegt de Cursus immers niet: “Ik hoef niets te doen”?
Gedrag neemt juist een uiterst belangrijke plaats in de Cursus in. Zelfs het gedeelte “Ik hoef niets te doen” geeft aan dat het plan van de Heilige Geest voor ons leven veel “druk bezig zijn” inhoudt (T-18.VII.8:3). Als we eenmaal ons denken veranderen, is het de bedoeling dat we door ons gedrag wonderen aan anderen geven. De Cursus zegt dat we “het lichaam enkel en alleen hiervoor moeten gebruiken” (T-8.VII.3:3). En deze naar buiten gerichte uiting van liefde is een noodzakelijke versterking van ons veranderde denken. Het mag ons dan ook niet verbazen dat Jezus tegen Helen en Bill zei: “Deze cursus is een gids voor gedrag.”
19. De Cursus waarschuwt ons tegen “het werkelijk maken van de dwaling”. Telkens als we praten over het belang van iets in deze wereld, maken we de afscheiding reëel.
“De dwaling reëel maken” is geen term van de Cursus. De eigenlijke term is “dwaling [niet de dwaling] werkelijk maken.” Dit verwijst niet naar het werkelijk maken van de afscheiding door de dingen in de wereld als werkelijk en belangrijk te beschouwen (de betekenis van “de dwaling werkelijk maken”). De term verwijst eerder naar het werkelijk maken van de dwalingen van onze broeder door ze te zien als echte zonden met werkelijk echte gevolgen. Helaas is dit sleutelbegrip vrijwel vervangen door de vervormde versie ervan (de dwaling reëel maken).
20. “Niveauverwarring” is denken dat ziekte, genezing, het wonder, het heilige ogenblik, de heilige relatie, vergeving en verlossing iets te maken hebben met het lichaam of de wereld.
Helaas is het moeilijk te achterhalen wat “niveauverwarring” betekent, omdat de meeste verwijzingen ernaar door de redactie uit de FIP Cursus zijn verwijderd. De “niveaus” in “niveauverwarring” zijn de niveaus van de geest en het fysieke, en de term verwijst naar het ten onrechte toewijzen van de waarden van een van deze niveaus aan het andere. Het verwijst gewoonlijk naar het ten onrechte denken dat we de waarden van het spirituele niveau – zoals geluk, identiteit, realiteit en thuis – kunnen vinden op het fysieke niveau. Dat we ze daar niet kunnen vinden, betekent echter niet dat genezing, het wonder, de heilige relatie en verlossing niets met de wereld te maken hebben – dat hebben ze wel. Het vinden van spirituele waarden impliceert activiteiten en interacties in de wereld, en genereert op zijn beurt effecten in de wereld.
21. Telkens wanneer de Cursus zelfs maar lijkt te zeggen dat dualiteit of afscheiding werkelijk is, kunnen we er zeker van zijn dat hij metaforisch spreekt. Hij vertelt ons slechts een aangenaam sprookje om ons af te schermen van zijn ware radicale leer.
Er is letterlijk geen spoor van deze opvatting in de Cursus. Zo’n opvatting zou ons het recht geven de Cursus een andere vorm te geven door veel van wat erin staat als louter metafoor te bestempelen. In plaats daarvan gebruikt de Cursus een minimum aan symboliek, want (zoals Jezus tegen Helen zei) “symbolisch” betekent “open voor vele verschillende interpretaties”. Dat is het tegenovergestelde van duidelijk, en de Cursus benadrukt herhaaldelijk dat hij duidelijk, direct en ondubbelzinnig is; dat het een cursus is “die precies bedoelt wat hij zegt” (T-8.IX.8:1).
22. Wanneer de Cursus zegt dat de wereld een illusie is, bedoelt hij de wereld zoals wij die zien. De wereld op zich, afgezien van onze oordelen en projecties, is werkelijk.
De Cursus maakt duidelijk dat wat illusoir is aan de wereld, verandering is. De reden dat “God haar [de wereld] niet geschapen heeft” is dat “er in de wereld die jij ziet niets is dat eeuwig standhoudt” (VvT-4.1:2-3). Daarom is alles in de wereld dat verandert, dat niet eeuwig duurt, een illusie die God niet geschapen heeft. Het is dus meer dan alleen de wereld zoals wij die zien die niet echt is. Het is al het fysieke, want verandering is de kern van het fysieke. Wat illusoir is omvat daarom “de sterren…nacht en dag…de getijden, de seizoenen en de levens van de mensen” (T-29.VI.2:8-9).
23. “Er is geen wereld” betekent dat de wereld die wij zien in geen enkele zin van het woord bestaat. Er was geen Holocaust. Er is geen Darfur. Het heeft geen zin om je zieke hond diergeneeskundige zorg te geven; hij is er niet. Waarom zou je in het zwembad duiken om een verdrinkend kind te redden? Het is er niet.
Op een ultiem niveau is de wereld zelf nooit gebeurd. Maar op het niveau van deze wereld gebeuren deze dingen wel en zijn ze ook gebeurd, en onze reactie moet zorgzaam zijn, niet gevoelloos. Toen Jezus in het oorspronkelijke gedicteerde werk verwees naar de Holocaust, zei hij niet: “Er was geen Holocaust,” maar: “Ik heb er vele tranen om gelaten.” In plaats van onverschillig te zijn tegenover lijden, is het de bedoeling dat we mensen uit hun lijden verlossen. De Cursus zegt dat we door onze wonderen – onze uitingen van liefde – in feite de uiterlijke schijn van tragedie kunnen wegnemen, en juist door die weg te nemen bewijzen we dat die schijn onwerkelijk moet zijn geweest (T-30.VIII.2).
24. De Heilige Geest werkt niet in deze wereld. Hoe kan Hij dat als er geen wereld is?
De Cursus spreekt over de Heilige Geest als voortdurend aan het werk in onze denkgeest en in de wereld (“Ik rust in God vandaag, en laat Hem in en door mij werken, terwijl ik in Hem rust, in stilte en volmaakte zekerheid.”-W-pI.120.1:2). Hij regelt al onze intermenselijke ontmoetingen en plant “alles wat plaatsvindt, alle gebeurtenissen in verleden, heden en toekomst” (W-pI.135.18:1). Hij leidt onze gedachten en ons gedrag (T-2.VI.1:1-3) en voorziet zelfs in onze noodzakelijke bezittingen (T-13.VII.12-13). Hoe kan men zeggen dat Hij niet in de wereld werkt?
25. De Cursus leert ons hoe we overvloed kunnen manifesteren. Arm zijn is een uiting van het “schaarsteprincipe”.
Dit zou een grote verrassing zijn, aangezien de gehechtheid aan materiële zaken (inclusief geld) in de hele Cursus bekritiseerd wordt. Er staat wel dat “Hij [de Heilige Geest] zal voorzien” in onze behoeften als we Hem dat toestaan, maar voegt er dan aan toe “zonder er de minste nadruk op te leggen” (T-13.VII.13:2). Helen slaagde er inderdaad in opzettelijk een sieraad te “manifesteren” – een Florentijnse gouden speld (Een Leven geen Geluk, door Ken Wapnick) – maar dit maakte deel uit van haar “magische fase”, en haar verwerping van die fase is juist datgene waardoor de Cursus door haar heen kon komen. Het “schaarsteprincipe” is in feite een geloof in een gebrek in onszelf, dat we vervolgens proberen op te vullen door dingen in de buitenwereld te verkrijgen. Dus proberen overvloed te manifesteren is een uitdrukking van het schaarsteprincipe.
26. Die persoon is mijn grootste leraar omdat hij op al mijn knoppen drukt. Hij is mijn redder omdat hij mijn ego aan het licht brengt, waar ik het kan laten gaan.
Dit is niet hoe de Cursus over “leraar” spreekt, noch hoe hij over “verlosser” spreekt (op één uitzondering na). Een leraar in de Cursus is iemand die anderen het denksysteem onderwijst waarin hij gelooft. Een verlosser is iemand die de verlossing die in hem is, naar anderen uitbreidt. Dus mijn leraar, in de positieve zin, is iemand die mij Gods denksysteem leert. In het Handboek is het specifiek iemand die mij begeleidt op het pad van de Cursus. En mijn verlosser is iemand die verlossing naar mij uitbreidt. In het bijzonder is het iemand die ik genezen heb, en wiens dankbaarheid mij doet ontwaken tot de heiligheid in mij.
27. Mijn enige verantwoordelijkheid is om de verzoening voor mezelf te aanvaarden. Denken dat ik verantwoordelijk ben voor anderen neemt alleen maar hun verantwoordelijkheid weg om zelf van gedachten te veranderen.
In de Cursus staat: “De enige verantwoordelijkheid van de wonderdoener is de Verzoening voor zichzelf te aanvaarden” (T-2.V.5:1), want de wonderdoener is iemand die wonderen aan anderen geeft, en hij kan niet geven wat hij niet heeft. Dus aanvaarden wij de verzoening als de voorwaarde om wonderen aan anderen te kunnen geven. Wat onze verantwoordelijkheid jegens onze broeder betreft, zegt de Cursus: “Jij bent verantwoordelijk voor hoe hij zichzelf ziet” (T-21.VI.7:5), en “Jij hebt jouw deel in zijn verlossing op je genomen, en jij bent nu jegens hem ten volle verantwoordelijk” (T-17.VIII.5:5).
28. Er is niemand daarbuiten. Er is er maar één van ons hier. “Anderen” zijn slechts mijn eigen projecties.
Er is misschien geen belangrijker thema in de Cursus dan de ware aard van onze broeder als een volmaakt zuivere Zoon van God, die Gods meesterwerk is, die een onschatbare waarde heeft, die onze gelijke is, en die alle zorg en zorg verdient die wij gewoonlijk aan onze speciaalheid besteden: “Alle liefde en zorg, de krachtige bescherming, de gedachte overdag en ‘s nachts, de diepe bekommernis, en de sterke overtuiging dat jij dit bent, horen hem toe.” (T-24.VII.2:7). Het is waar dat lichamen en persoonlijkheden illusies zijn, maar het is moeilijk een idee te bedenken dat meer tegen de visie van de Cursus ingaat dan deze broeder in een illusie te veranderen, niet meer dan een spiegel, louter een projectiescherm.
29. Er is er maar één nodig voor een heilige relatie – het is heilig als ik het zelf op een heilige manier zie.
De discussies over de heilige relatie – in de Tekst (hoofdstukken 17-22), het Handboek en de Psychotherapiebijlage – beschrijven steeds hetzelfde concept: twee mensen stellen een gemeenschappelijk doel voor hun relatie. Dit gemeenschappelijke doel nodigt de Heilige Geest uit in de relatie, en het is Zijn aanwezigheid, samen met de aanwezigheid van het doel, die de relatie heilig maakt. Als dat het enige concept is dat de Cursus geeft van de heilige relatie, zou dat dan ook niet ons concept moeten zijn?
30. Je met anderen verbinden heeft niets te maken met lichamen en de wereld van vorm. We moeten ons alleen met Jezus en de Heilige Geest in onze denkgeest verenigen.
In de Cursus gaat het bij verbinding om denkgeesten die zich verbinden in een gemeenschappelijk doel, in één idee: “Wanneer twee denkgeesten zich als één met elkaar verbinden en één idee gelijkelijk delen, is de eerste schakel in het bewustzijn gelegd dat het Zoonschap één is.” (T-16.II.4:3). Hoewel dit samengaan zich op mentaal niveau afspeelt, zal het gewoonlijk vergemakkelijkt worden door fysieke communicatie (we moeten “lichamen louter beschouwen als een middel om denkgeesten te verbinden en ze te verenigen” (T-8.VII.2:5) en zal het op natuurlijke wijze resulteren in fysieke samenwerking – in samenwerken: “Verlossing moet het dwaze geloof in gescheiden gedachten en gescheiden lichamen, die een gescheiden leven leiden en gescheiden wegen gaan, herzien. Eén functie die afgescheiden denkgeesten met elkaar delen, verenigt hen in één doel” (W-pI.100.1:2-3).
31. Proberen anderen te helpen maakt de fout alleen maar reëel. Het is een activiteit die vol verborgen ego-agenda’s zit. Waarom proberen “daarbuiten” te helpen als de wereld toch niet echt is?
Het is moeilijk een idee te bedenken dat meer in strijd is met het hart van de Cursus. Hier is hoe Jezus spreekt over pogingen om een ander te helpen, zelfs wanneer die poging onvolmaakt is en beperkt door ego, zoals meestal het geval is in deze wereld: ” Niets ter wereld is heiliger dan iemand te helpen die om hulp vraagt. En beiden komen met deze poging, hoe beperkt ook, hoe gebrekkig ook qua oprechtheid, heel dicht bij Go ” (P-2.V.4:2-3).
32. Proberen de armen of achtergestelden te dienen versterkt alleen maar het idee dat zij tekortschieten. Het beste wat je voor hen kunt doen is verder kijken dan hun schijnbare gebrek.
Verder kijken dan hun schijnbare gebrek is een belangrijk deel van hun genezing, maar dit is volkomen verenigbaar met hen ook op wereldse manieren te helpen. Twee verhalen uit de ontstaansgeschiedenis van de Cursus kunnen het standpunt van de Cursus over het helpen van armen of achtergestelden verduidelijken. Het verhaal over de Mayo-kliniek, dat een sleutelrol speelde in Helen’s aanvaarding van haar rol als scriba van de Cursus, eindigde met Helen en Bill die ervoor kozen een vreemdeling op een vliegveld te helpen, in reactie waarop Jezus tegen Helen zei: “Dit is mijn ware kerk.” Enkele maanden later zei Jezus dat hij ervoor had gezorgd dat Bill een conferentie over revalidatie kon bijwonen, zodat hij over zijn angst heen kon komen om mensen te helpen met lichamelijke gebreken, beschadigde hersenen en verzwakte ego’s. Het beroemde “werkelijk behulpzame” gebed (T-2.V(A).18) werd in feite gedicteerd zodat Bill het mee kon nemen naar deze conferentie. De Cursus zegt: ” En laat jouw dankbaarheid ruimte maken voor allen die samen met jou willen ontsnappen: de zieken, de zwakken, de behoeftigen en de angstigen, en zij die rouwen om een ogenschijnlijk verlies of die schijnbare pijn voelen, die kou of honger lijden, of die de weg van de haat en het pad van de dood gaan” (W-pI.195.5:2).
33. Trap niet in de grandioze val te denken dat je “de wereld moet verlossen”. De Cursus zegt tenslotte: “Zoek niet om de wereld te veranderen.”
“Probeer dan ook niet de wereld te veranderen” (T-21.In.1:7) betekent dat we niet moeten proberen de omstandigheden te herschikken om ons plezier te doen. Maar “de wereld verlossen” is overal in de Cursus een ondubbelzinnig positieve uitspraak en komt vaak voor (b.v.: ” Want ons ware doel is de wereld te verlossen “-W-pI.153.8:2). We moeten onszelf zien als hier te zijn voor meer dan alleen onze eigen verlossing: ” Het is meer dan alleen ons
geluk dat we zijn komen verwerven ” (W-pI.139.9:4). Ons ware doel omvat iedereen: “Het complete herstel van het Zoonschap is het enige doel van hen die wondergericht zijn. ” (T-1.VII.3:14).
34. Mijn speciale functie is alleen maar om te vergeven, om mijn eigen wrok los te laten. Denken dat ik een speciale aardse rol heb die mij door de Heilige Geest is gegeven, is slechts de verraderlijke stem van speciaalheid.
De Cursus zegt: “2Aan ieder geeft Hij een speciale functie in de verlossing die alleen hij vervullen kan, een rol voor hem alleen” (T-25.VI.4:2). Dit is jouw unieke rol in Gods plan. Hij is voor jou uitgekozen door de Heilige Geest op basis van jouw specifieke sterke kanten: “Terwijl Hij jouw kwaliteiten precies ziet zoals ze zijn, en zich evenzeer bewust is waar, waarvoor, op wie en wanneer ze het best kunnen worden toegepast, kiest en aanvaardt Hij jouw rol voor jou.” (W-pI.154.2:2). En door deze krachten uit te oefenen word je “een verlosser voor de heiligen die speciaal aan jouw zorg zijn toevertrouwd” (T-31.VII.8:3). In de bladzijden van de Cursus is het dus Jezus’ stem – niet de stem van jouw speciaalheid – die jou vertelt dat je een belangrijke, goddelijk gekozen rol hebt: “Ik maak je Zijn plan volkomen duidelijk, en zal jou bovendien vertellen welke rol jij daarin speelt, en hoe dringend het is dat je die vervult.” (T-5.VII.4:4).
35. Het wonder is slechts een verschuiving in de waarneming. Het is niet iets dat in de wereld gebeurt. En het is zeker niet iets dat ik “verricht” in de wereld.
Als je de vijftig wonderprincipes leest, is het duidelijk dat wonderen iets genezends zijn dat overgaat van een wonderdoener naar een wonderontvanger. Wat overgaat is liefde, want wonderen zijn “uitingen van liefde”, en worden in de eerste hoofdstukken van de Cursus vijf keer zo genoemd. Dit is de voornaamste betekenis van “wonder” in de Cursus: een uitdrukking van liefde waardoor we de waarneming van een ander verschuiven. Een wonder als iets dat onze eigen waarneming verschuift, is een belangrijke betekenis van het woord in de Cursus, vooral in het Werkboek, maar het is niet de hoofdbetekenis van de Cursus.
36. Vergeving heeft niets met de ander te maken. Ik vergeef niet omwille van hen; ik doe het alleen voor mezelf.
In de Cursus is vergeving inherent intermenselijk: door je wrok los te laten, bevrijd je de ander van zijn of haar last van schuld: “Help hem de zware zondelast op te heffen waarmee jij hem beladen hebt en die hij als de zijne heeft aanvaard” (T-19.IV.D.16:5). Vergeving is dus de impuls om zowel onszelf als onze ogenschijnlijke aanvaller te bevrijden.
37. De Cursus zegt ons nooit dat we eerlijk moeten zijn in deze wereld. Hoe kan dat als de hele wereld een leugen is?
In het gedeelte over eerlijkheid als kenmerk van Gods leraren (H-4.II) beschrijft Jezus een soort mega-eerlijkheid, of ultra-integriteit, waarin al onze gedachten, woorden en daden absoluut consistent zijn. Dit betekent dat elk woord dat we zeggen een eerlijke weerspiegeling is van onze gedachten, daden en andere woorden; dat we altijd ons woord houden (we doen altijd wat we zeggen dat we zullen doen); en zelfs dat elke gedachte die we hebben een eerlijke weerspiegeling is van elke andere gedachte. Dit laat ons niet afzien van normale eerlijkheid. Dit roept ons op tot volmaakte eerlijkheid.
38. Alles is volmaakt. Elke gedachte is volmaakt. Elk gevoel is volmaakt. Als ik denk dat iemand een fout heeft gemaakt, heb ik een oordeel. Het is allemaal goed. Hitler was gewoon zijn perfecte functie aan het vervullen.
Het is waar dat de Heilige Geest alles kan gebruiken voor Zijn doel. Zelfs onze fouten worden door Hem omgezet in leermomenten. Maar we maken wel fouten, fouten die in de kern uitingen zijn van kwetsende bedoelingen (“Niemand valt aan zonder de bedoeling te kwetsen”-W-pI.170.1:1). Verder wijst de Heilige Geest alleen functies toe die iedereen ten goede komen. Wat Hitler deed was een verwerping van wat zijn ware toegewezen functie ook was.
39. Alleen het ego wil gelijk hebben, en alleen het ego noemt iets verkeerd. In plaats van te proberen gelijk te hebben, moeten we gewoon gelukkig zijn.
Wanneer de Cursus vraagt: “Wil je liever gelijk hebben of gelukkig zijn?” (T-29.VII.1:9), bedoelt hij dit: Wil je geloven dat je huidige opvatting (in het bijzonder je opvatting dat buiten jezelf zoeken je gelukkig kan maken) juist is, ook al maakt die opvatting je ongelukkig? De Cursus noemt dit later “het doel gelijk te krijgen als je ongelijk hebt” (T-30.I.11:6). Met andere woorden, heb je liever dat je gelijk hebt, ook al heb je ongelijk, en kost je ongelijk je je geluk? Met andere woorden, het is niet jouw taak om alle bezorgdheid over gelijk hebben overboord te gooien. Het is om je egoïstische overtuiging dat je op dit moment gelijk hebt los te laten, zodat je van gedachten kunt veranderen en zowel gelukkig zijn als gelijk hebben.
40. Ik moet de keuzes die ik gemaakt heb niet als “verkeerd” bestempelen. Dat is gewoon het ego dat zichzelf op de borst slaat. Ik deed het beste wat ik kon. Alles was juist voor dat moment.
De Cursus vraagt om “een herwaardering van alles wat je koestert” (T-13.IX.4:1). Het “vereist bereidheid om elke waarde die jij eropna houdt koestert in twijfel te trekken” (T-24.In.2:1). Hoe kunnen we zo’n grootschalige herwaardering uitvoeren als we onszelf niet toestaan onze keuzes in twijfel te trekken? In plaats daarvan moeten we een grenzeloos vermogen ontwikkelen om toe te geven dat we fout zijn geweest. “Erken slechts dat jij je hebt vergist, en al de gevolgen van je vergissingen zullen verdwijnen.” (T-21.II.2:7). Zoals de Cursus aangeeft, hebben we niet gezondigd, maar we “hebben ons zeer vergist” (T-10.V.6:1).
41. Kijken naar de effecten op anderen van mijn daden in de wereld is een verkeerde focus. De Cursus is heel duidelijk dat mijn fouten en “zonden” geen effect hebben.
Door de hele Cursus heen wordt het effect dat we op anderen hebben afgeschilderd als waardevolle feedback die ons kan helpen te laten zien of we uit het ego of uit de Heilige Geest komen. “En aan hun reacties zul je herkennen wat jij gekozen hebt.” (T-15.II.4:6). Onze fouten en “zonden” hebben geen effect op de eeuwigheid, maar in deze wereld hebben ze een groot effect. “Maar bedenk het volgende: jij bent niet schuldeloos in de tijd, maar in de eeuwigheid. 3Je hebt ‘gezondigd’ in het verleden, maar er is geen verleden” (T-13.I.3:2-3).
42. Ik moet geen energie besteden aan het zoeken naar mijn ego. Dat is een negatieve focus die het ego alleen maar versterkt. Ik moet ervan ontwaken, me er niet in wentelen.
We willen ons natuurlijk niet in het ego wentelen, maar we moeten er wel naar kijken. De Cursus ziet het ego als grotendeels verborgen in het onbewuste, en het beheerst ons van daaruit zolang het verborgen blijft. We verbergen het omdat we geloven dat het echt is. Daarom moeten we het “naar buiten brengen in het licht”. Daar zul je zien dat het op zinloosheid berustte, en dat alles waarvoor je bang bent geweest op zinledigheid rustte” (T-11.In.3:9-10). Dat is de reden waarom zoveel Werkboeklessen je instrueren om actief “je denkgeest te doorzoeken” (elf referenties.) op ego-gedachten. En dat is waarom “het zo cruciaal is dat jij je haat in ogenschouw neemt en de volle omvang ervan beseft” (T-13.III.1:1). Alleen wanneer we het ego aan het licht brengen, kunnen we zien dat het niets is.
43. Het belangrijkste deel van elke handeling is de kwaliteit van mijn bewustzijn bij het uitvoeren van die handeling. Het feitelijke externe effect van mijn handeling is niet van belang.
Hoewel een positieve kwaliteit van bewustzijn bij het uitvoeren van een handeling uiteraard belangrijk is, staat het effect van onze handelingen op anderen werkelijk centraal. In de Cursus worden wij gered door onze verlossers te redden. Wat ons dus redt, is een genezend effect hebben op anderen. Een instructief voorbeeld is waar Jezus Helen prees voor het herschrijven van een slecht geschreven verslag van een vriendin, en zei dat Helen “een wonder verrichtte” voor de vriendin, voor haarzelf, voor de betrokken organisatie, en voor Jezus. Dit was zo, hoewel Helen, zei Jezus, het “belastend” vond, “omdat je de zonde van Esther [het slecht geschreven rapport] kwalijk nam en dacht dat ze je in een zeer oneerlijke positie plaatste.” Dus ze voelde zich belast en verontwaardigd terwijl ze het deed, maar het was nog steeds een wonder omdat het een genezend effect had.
44. Er is niets belangrijker dan in het moment te zijn. Zoals de Cursus zegt: “Een genezen denkgeest plant niet.”
In de Cursus gaat het er bij in het moment zijn vooral om vrij te zijn van spijt uit het verleden en angst voor de toekomst en zo een heilig moment binnen te gaan. Het gaat er niet om in contact te zijn met het zintuiglijk heden – de directe ervaring van actuele beelden, geluiden en aanrakingen – maar om in contact te zijn met het tijdloze heden. We willen in het heden zijn niet gebruiken als een ontsnapping aan het leven en aan onze verantwoordelijkheid tegenover anderen. Sterker nog, we kunnen in het heden zijn en toch plannen maken. Het is waar: “Een genezen denkgeest maakt geen plannen.” Maar de volgende regel is ook belangrijk: “Hij voert de plannen uit die hij ontvangt door te luisteren naar wijsheid die niet van hemzelf is.” (W-pI.135.11:2-3). Het plant niet, maar het ontvangt wel plannen.
45. Spirituele ervaringen zijn het teken van geestelijke vooruitgang. We weten dat iemand spiritueel is als die persoon verheven spirituele ervaringen heeft gehad.
Spirituele ervaringen zijn uiterst waardevolle hulpmiddelen voor spirituele ontwikkeling. Maar volgens de Cursus zijn de echte tekenen van spirituele ontwikkeling het soort karaktereigenschappen die genoemd worden in “Wat zijn de eigenschappen van Gods Leraren?” (M-4): vertrouwen, eerlijkheid, verdraagzaamheid, zachtmoedigheid, vreugde, verdedigingsloosheid, vrijgevigheid, geduld, trouw, en openheid van denken. Het is helaas heel gewoon dat een en dezelfde persoon zowel een hoge geestelijke gesteldheid als niet-zo-verheven karaktereigenschappen heeft.
46. De reden waarom ik de Cursus doe is om vrede te vinden – om mijn oordelende, depressieve innerlijke toestanden in te ruilen voor vredige, gelukzalige innerlijke toestanden.
De Cursus stelt inderdaad dat zijn doel vrede is. Maar hij beschrijft zijn doel ook met veel andere woorden (zoals ware waarneming, vergeving, geluk, en heiligheid). Te veel gericht zijn op vrede kan gemakkelijk een narcistische focus worden die onze zorg voor het welzijn van anderen buitensluit, omdat hun problemen onze vrede in de weg kunnen lijken te staan. We moeten innerlijke vrede combineren met uiterlijke hulpvaardigheid – met het aanbieden van wonderen.
47. Je moet bij je studie van de Cursus niet de nadruk leggen op woorden. Woorden zijn, zoals de Cursus zegt, slechts symbolen van symbolen.
De Cursus is niets anders dan een lange reeks woorden. Het onderricht ervan is in de vorm van woorden. En het grootste deel van de praktijk bestaat uit het in stilte herhalen van woorden. De Cursus mag dan zeggen dat “woorden slechts symbolen van symbolen zijn” (M-21.1:9), maar hij zegt ook dat “de woorden die we gebruiken machtig zijn” (W-pI.162.4:2), en dat de Heilige Geest woorden kan verheffen “van betekenisloze symbolen tot de Roep van de Hemel zelf” (M-21.5:9). Woorden zijn zo potentieel transformerend omdat zij betekenis overbrengen, en de betekenis waarin wij geloven bepaalt de emoties die wij voelen.
48. Het intellect is een uitdrukking van het ego. De denkgeest is het probleem, het hart is de oplossing, want het hart is van nature zuiver en spiritueel.
De Cursus ziet logica en rede als krachtige middelen om de denkgeest ertoe te brengen het ego los te laten en voor God te kiezen. De Cursus beweert zelfs dat de rede inherent ego-overstijgend is: “Er is geen rede in krankzinnigheid, want die berust volledig op de afwezigheid van rede. Het ego maakt er nooit gebruik van, want het beseft niet dat ze bestaat.” (T-21.V.8:6-7). De Cursus richt zich zozeer op het denken omdat hij het denken ziet als datgene wat het gevoel bepaalt. Om deze reden stelt de Cursus de denkgeest en het hart nooit tegenover elkaar. Hij plaatst ze altijd bij elkaar, hetzij ten goede (“Mijn hart is rustig en mijn denkgeest in rust”-W-pII.286.1:8), hetzij ten kwade (“zijn verbijsterde denkgeest en angstig hart”-W-pII.334.2:3).
49. Het gaat echt allemaal om directe ervaring, daarom zijn gevoelens waar het om gaat. Woorden, gedachten en overtuigingen zijn abstracties van directe ervaring, en daarom staan ze in de weg.
Directe ervaring wordt in de Cursus zeer gewaardeerd, maar dit leidt er niet toe dat de dingen van de denkgeest worden ontkend. Hoewel ze geen directe ervaring zijn, kunnen woorden, gedachten en overtuigingen cruciale representaties zijn van de waarheid die we op een dag rechtstreeks zullen ervaren. Ze kunnen noodzakelijke reflecties zijn die ons daadwerkelijk naar directe ervaring kunnen brengen, zoals velen hebben ervaren bij het doen van de Werkboek-lessen, die meestal gaan over het herhalen van woorden. Verder worden gevoelens als zodanig in de Cursus niet verheerlijkt. In de visie van de Cursus zijn er twee soorten gevoelens: gevoelens die van het ego zijn en geen betekenis hebben (woede, schuld, angst, zorgen, depressie, enzovoort) en gevoelens die van God zijn en waar zijn (liefde, vrede, vreugde, enzovoort). En welke kant we ervaren is een gevolg van welke gedachten we verkiezen te geloven.
50. Kinderen en dieren leven dichter bij de geest dan wij, omdat zij in het moment leven in directe ervaring. In principe is alles met een minder ontwikkeld intellect spiritueler.
De Cursus verheerlijkt kinderen of dieren niet. Hij gebruikt kinderen als grote symbolen voor ons, omdat hun ego’s, hun gebrek aan begrip en hun behoefte aan hulp en leiding duidelijker zijn dan bij ons het geval is. Dieren hebben het niet beter in de Cursus. Er zijn niet veel verwijzingen naar hen, maar degene die er zijn, beelden dieren af als mensen die menselijke emoties ervaren (liefde voor het nageslacht, woede, woede), in plaats van dat ze op de een of andere manier vrij zijn van dergelijke op het ego gebaseerde gevoelens. Dieren, met andere woorden, hebben ook ego’s.