Ik heb geen pijn, wie ben ik?

Deze woorden blijven bij me hangen na het beluisteren van een video van Diederik Wolsak. Ze zijn in feite een weergave van de kern van de Cursus. “Niets werkelijks kan bedreigd worden. Niets onwerkelijks bestaat”. Ik kan geloven dat ik pijn lijd, maar dan vereenzelvig ik me dus met een lichaam. Maar dat lichaam ben ik niet. Dat is zo raar en het stilstaan bij deze woorden of bij de uitspraak van Diederik heeft op ons een bevreemdend effect. “Hé, ik zou zweren dat ik buikpijn heb. Ik voel het toch? Ik ben toch niet gek? Ik weet zeker dat ik buikpijn heb!”. En ik hoef deze buikpijn ook helemaal niet te ontkennen en van me af proberen te duwen. Daarmee geef ik haar teveel echtheid. Ik kan daarentegen bij haar stilstaan en vooral aandacht geven aan wat deze pijn me probeert wijs te maken. Haar boodschap is compleet duidelijk: “Beste Simon, jij ervaart buikpijn en hebt daar niet om gevraagd. Deze pijn overkomt jou, dus je bent haar slachtoffer. Je bent dus een kwetsbaar en lichamelijk wezen dat kan kronkelen van ellende, wanhopig kan zijn, kan vechten tegen deze pijn en zelfs kan sterven. Geloof me maar!”.

Wat zegt de werkboekles van vandaag (250)?

Laat ik mezelf niet zien als beperkt.

Laat me vandaag de Zoon van God aanschouwen en getuigen van zijn heerlijkheid. Laat me niet proberen het heilige licht in hem te verduisteren en zijn kracht zien afnemen en tot broosheid worden teruggebracht, noch de gebreken in hem waarnemen waarmee ik zijn soevereiniteit aanvallen zou.

Als ik deze eerste alinea diep tot me laat doordringen dan valt me iets op. Jezus suggereert dat ik bezig ben te proberen het licht te verduisteren. Huh? Het is de pijn die het licht verduistert en ik heb daar geen zeggenschap over. Toch? Dat “proberen te verduisteren van het licht” suggereert een verantwoordelijkheid die bij mij ligt. Ik probeer toch juist het licht te vinden en het niet te verduisteren?

Maar nee. De Ik, de Zoon van God, de “decision-maker” wil een spel spelen, een spel van afscheiding. In die oneindige denkgeest die Ik ben ontstaat een nietig dwaas idee van pijn. Nog niks aan de hand en ik zou kunnen besluiten hierom te lachen. Maar nee, precies op dit moment kies ik als Zoon van God ervoor om een keer niet te lachen en het wel serieus te nemen. Ik besluit om mezelf wél als beperkt te zien en dat gebrek, die pijn, voor waar aan te nemen waarmee ik mijn soevereiniteit aanval. Ik besluit te zeggen: “Ik heb pijn”.

Nu geloof ik in lichamelijkheid, ik geloof vanuit de oneindige denkgeest die ik ben in afgescheidenheid, in een wereld in tijd en ruimte waarin ik als lichamelijk wezen echt pijn ondergaat. Ik ben vergeten Wie ik ben omdat ik hiervoor gekozen heb. Ik ben geen slachtoffer van iets buiten mij maar van mijn eigen geloof in de echtheid van de gedachte aan pijn.

En nu wil ik me herinneren Wie ik ben. Hoe gaat dit in zijn werk. Door mijn stelligheid ter discussie te stellen. “Ik heb geen pijn”. Verwarring in de denkgeest. Diedrik zegt, in telegramstijl: Ik, als Zoon van God kan alleen pijn hebben als ik erin geloof en mezelf klein, lichamelijk en afgescheiden wil wanen. Maar in werkelijkheid heb Ik geen pijn. “Wie ben ik dan écht?”. Nu lees ik de rest van de werkboekles:

Hij is Uw Zoon, Vader. En vandaag wil ik zijn goedheid zien in plaats van mijn illusies. Hij is wat ik ben, en zoals ik hem zie, zie ik mezelf. Vandaag wil ik waarlijk zien, opdat ik me op deze dag eindelijk met hem kan vereenzelvigen.

 “Hij is Uw Zoon, Vader”. Vanuit mijn geloof in lichamelijkheid spreek ik nog even over “Hij”. Mijn ware Identiteit lijkt nog buiten mij. Ik voel me een ikje dat iets buiten me probeer te bereiken. Maar dat is een illusie en ik wil weer samenvallen met Hem, met mijn ware Identiteit. Ik wil zijn goedheid zien in plaats van mijn illusies van lichamelijke pijn. Want Hij = Ik. Vandaag wil ik waarlijk zien en het geloof in pijn vergeven, naar het licht brengen. En in dat licht zie ik het weer. Als Heilige Zoon van God ben ik vrij en geloof in pijn is niets meer dan een vluchtig idee in de denkgeest. Ik geloof het niet langer en maak het niet echt. Laat de shift plaatsvinden, ik belemmer het licht niet langer zodat het me totaal vervult en ik weet dat Ik die Zoon van de Vader ben. Eindelijk kan ik me met Hem vereenzelvigen en besef ik dat ik nooit het heilige huis van de Vader heb verlaten.

Advertentie

Wil je me niet meer zien?

Natuurlijk weet ik dat het contact met vrienden en dierbaren verloren kan gaan. Er zijn talloze praktische oorzaken voor aan te geven. Ik merk dat ik er moeite mee heb als een ander mij kennelijk niet meer wil ontmoeten zonder dat ik weet wat hiervoor de reden is terwijl mijn genegenheid voor deze persoon nog groot is.  Ik zoek eerst allerlei praktische verklaringen. Wellicht wonen we iets verder uit elkaar of misschien heeft die ander het razend druk met zijn werk. Misschien heeft hij de uitnodiging niet ontvangen of kwam het gewoon een keer niet zo uit. Zou er een gezondheidskwestie spelen of iets anders waar die ander zich niet zo goed over durft uit te spreken? Nadat mijn uitnodiging om elkaar weer eens te zien vier, vijf keer achter elkaar niet geleid heeft tot een nieuwe ontmoeting, begint bij mij de twijfel toe te slaan. Ik merk dat ik liever heb dat iemand zijn of haar weerstand tegen me uitspreekt dan dat er elke keer een uitvlucht wordt bedacht. Ik kan slecht tegen vaagheid en tegen zo’n open eind.

Het ego grijpt een dergelijke situatie aan om het schuld-spel te gaan spelen. Mijn verdriet wordt boosheid en ik kan op zoek gaan naar medestanders die dat vreemde, afstandelijke en ontwijkende gedrag van die ander samen met mij willen veroordelen. Of ik meen dat ik zelf iets helemaal fout moet hebben gedaan. Ooit had ik met een familielid een, in mijn ogen, goed gesprek gehad wat ook afgesloten werd in goede verstandhouding. Later hoorde ik via via dat ze mijn “gepsychologiseer” vervelend had gevonden. Ik herken me wel in deze kritiek want ik heb inderdaad de neiging om te abstract over gevoelige en emotioneel beladen zaken te spreken. Maar zeg het me alsjeblieft, gooi het eruit, word desnoods boos maar ga me niet ontlopen zonder me duidelijkheid te geven. In een voorzichtige mail vraag ik het direct aan haar. “Speelt er iets? Hebben ik of mijn partner iets gedaan of gezegd waar je moeite mee hebt”. Ze antwoord in een korte mail maar verzekert me dat er niks aan de hand is.

Laat ik eerst maar eens stil worden. Natuurlijk moet die ander helemaal niks. De Werkboekles van gisteren komt naar boven (243): “Vandaag zal ik over geen enkel voorval een oordeel vellen”. Ik lees de les nog eens door en bij “Vader, vandaag laat ik de schepping vrij om zichzelf te zijn” ontsnapt me een zucht. Ik ontspan. Kan ik die ander vrij laten om zich te gedragen zoals ze kennelijk doet? Ik merk dat mijn gedachten nog wat rondzoeken naar een verklaring. Maar zo’n fragmentarische niveau-II droomverklaring gaat niks oplossen. Kan ik mijn oordeel loslaten? Mijn beschuldiging laten varen?

Het bekende ego-fenomeen doet zich nu voor waarbij ik merk dat ik verslaafd lijk aan de beschuldiging. Telkens weer komt irritatie en beschuldiging naar boven. Maar ik voel nu beter wat dit met me doet en ik wil het niet. Ik wil me niet afgescheiden, boos en verdrietig voelen. Soms keert de dolk van beschuldiging zich om en beweert het ego dat ik het allemaal totaal verkeerd heb aangepakt. Ik  ben fout, dom en schuldig. Ook aan deze zelfbeschuldiging blijk ik vreemd genoeg gehecht. Maar nu ben ik vastbesloten om het anders te zien en ik breng mijn verslaving aan het schuld-spel keer op keer naar de liefde.

Dat voelt raar en haast ongepast. Er begint iets van genezing te gebeuren. Dit is geen ontkenning van het verdriet. Dat is er nog, maar door er stil bij te blijven staan samen met de Heilige Geest blijkt er zelfs rond deze donkere wolk een lichtrandje mogelijk te zijn. Ja, ik mag het gewoon jammer vinden en mijn hand uitgestoken houden. Maar ik merk ook dat er rust binnenkomt in mijn verlangen naar contact met haar. Er verandert iets, de speciale haat- en speciale liefdesgevoelens verliezen wat van hun kracht. Wat overblijft is milder, zachter, meer doorleefd.

Vergeving. Loslaten van oordelen. Het werkt zoals altijd twee kanten op. Ik ervaar meer vrede en zachtheid. Het ratelen van mijn oordelende verstand kalmeert. Ik keer terug naar de werkboekles en lees:

“Aldus bevrijd ik mezelf en dat waarnaar ik kijk, om in vrede te zijn zoals God ons geschapen heeft”.