Ziek gemeld

ziekgemeld

Afgelopen week heb ik me ziek gemeld. Na anderhalf jaar tobben met een gezondheidsprobleem ging het niet meer. De specifieke vorm doet er niet toe. Wat er wel toe doet is wat deze levensles oplevert. Want naast opluchting dat ik, voorlopig althans, mag stoppen met worstelen komt een diep geworteld schuldgevoel naar boven borrelen. Dit nare gevoel was afgelopen periode, waarin ik nog 50% werkte, ook aanwezig. Steeds probeerde ik het naar de achtergrond te verdringen maar dat levert alleen meer spanning op.

Vanmorgen besloot ik het in de ogen te kijken. Beelden van vroeger kwamen naar boven. Ik zag mijn vader, de stoere marineman, boos kijken naar de kleine Simon die ergens pijn had. “Stel je niet zo aan”, riep vader, “je moet een beetje flink zijn!”. Beschaamd droop het kleine ventje af. Het was duidelijk. Hij was een aansteller en hij moest zich schamen. Hij moest laten zien dat hij sterk en lief was want anders zou hij de liefde van vader verspelen met alle voor een kind verschrikkelijke consequenties van dien.

Natuurlijk heeft het geen zin om me met terugwerkende kracht kwaad te maken op mijn vader en hem als schuldige van mijn eigen schuldgevoel aan te wijzen. Ik heb deze leersituatie gekozen en zal er mee geconfronteerd worden totdat ik mijn les geleerd heb. De metafysische analogie is immers duidelijk. Ik meen een lichaam te zijn, afgescheiden van het geheel, kwetsbaar. In confrontatie met het ego van mijn vader heeft “mijn eigen” ego dezelfde les geleerd: kwetsbaarheid is slecht en moet veroordeeld en bestraft worden. Het verdient afwijzing en dood. De reactie van mijn vader, en dus ook die van mijn ego, is eeuwenoud en werd uitgebeeld door de woedende menigte die de onschuld van Jezus niet konden accepteren. “Dood hem, kruisig hem”.

De Heilige Geest kan me een herinterpretatie geven. Weer gaat Simon met pijn en angst naar zijn Vader. “Papa ik ben bang. Ik ben niet sterk en vrees de toekomst. Ik vrees dat mijn vrienden, mijn collega’s me zullen afwijzen en minachten omdat ik zwak ben. Ik ben bang dat ik minder liefde (in de vorm van salaris / geld) zal krijgen”. Nu zie ik dat ik op hen slechts mijn angst voor de afwijzing door God projecteer. Ik heb de neiging om te geloven in een boze, afwijzende en kritische God die mij Zijn liefde zal onthouden en dus ook in broeders en zusters met dezelfde eigenschappen. En hierin heeft mijn ego een geheime en verborgen agenda. Het vindt het namelijk minder eng om afgewezen en zelfs aangevallen te worden dan om onvoorwaardelijk geaccepteerd en geliefd te worden. Wat blijft dat toch raar. Er is in mij een angst die me ertoe drijft om schuld te omarmen. Het ego duikt bovenop dit inzicht. “Aha”, schreeuwt het triomfantelijk. “Je doet dit dus allemaal jezelf aan! Kijk maar eens in de Cursus, staat hier niet dat ziekte een keuze is? Staat hier niet in dat het vasthouden aan schuldgevoel ook een keuze is? Het is dus allemaal je eigen schuld en je zou je dus diep moeten schamen”.

Nu glimlach ik. Moet een angstig kind dat naar zijn vader gaat zich schamen? Natuurlijk niet, het mag opgepakt worden en een kusje krijgen op de schram. Papa geeft een knuffel en laat weten dat het goed komt, dat het al goed is. En “grote” Simon? Hij mag de werkboekles van vandaag lezen (84):

Liefde schiep mij als zichzelf.

Liefde koestert geen grieven.

“Vader help me om het dode verleden en een ingebeelde toekomst los te laten. Neemt U de leiding want ik wil U zo dolgraag volgen. Dank U dat ik mag weten dat ik Uw Heilige Zoon ben. Totaal schuldeloos en geliefd. Hier ben ik liefdevolle Vader. Ik houd van U, ik vertrouw U”

Hoe laat je die grieven dan los?

Lange tijd dacht ik bij het woord “grieven” uitsluitend aan haatgevoelens jegens anderen. De Cursus gebruikt deze speciale haatrelaties ook dikwijls omdat het voorbeelden oplevert die we allemaal zo goed herkennen. Als ons gevraagd wordt iemand in gedachten te nemen aan wie we een hekel hebben dan lukt ons dit zonder probleem. Keuze te over zelfs.

Tegenwoordig merk ik hoe enorm wijd verbreid dat koesteren van grieven in de denkgeest aanwezig is. Natuurlijk betreft het niet alleen personen maar gaat het over alles wat ons niet zint. En dat is heel wat. Het is de “core business” van het ego om ergens iets van te vinden, dit niet oké te vinden en vervolgens in actie te komen om de situatie te veranderen. De indeling in zogenaamd grote en kleine kwesties is hierbij voor wat betreft het effect wat er met dit oordelend mechanisme bereikt wordt niet relevant. Met enige oplettendheid kun je bij jezelf zien wat er gebeurt als je een mini griefje koestert. Zo werd ik gisterochtend wakker en constateerde dat ik een wat rare spanning in mijn kaken had. Kies gerust je eigen voorbeeld; alles wat je niet helemaal bevalt is geschikt. Waar het om draait is op te merken dat er iets aan de hand is waar je vanaf wilt, hoe ogenschijnlijk klein het ongemak ook is. Merk op dat je inwendig dikwijls haast ongemerkt zegt: “dit wil ik niet” of “dit wil ik anders”. Belangrijker nog, probeer te voelen wat er nu van binnen lijkt te gebeuren met je. Zie de geboorte van de denkbeeldige tweedeling; met het koesteren van je griefje geef je voedsel aan de geboorte van een “ikje” dat ergens vanaf wil, een ik versus iets anders, een ik in een omgeving die je niet bevalt, een slachtoffer ik.

Als je dit ziet en er enigszins gevoel bij krijgt dat je hier haast van moment tot moment mee bezig bent dat kan het gebeuren dat je hiervan baalt en hier dan weer mee wil stoppen. Die gespannen kaak die ik noemde is hier bij mij een voorbeeld van. Een soort afgeleid balen van het veroordelen van m’n neiging te veroordelen. Dit is werkelijk een vicieuze cirkel waarbij het ego steeds harder en harder lijkt te worden. Maar wat dan wel? We hebben een wonder nodig.

Maar hoe dan? In onze geïdentificeerde ego-staat hebben we een beeld van wat dat wonder in moet houden. Ook dit is in algemene termen uit te drukken; we willen af van de nare omstandigheid. In mijn voorbeeld: ik wil een ontspannen gevoel krijgen. Dat lijkt een valide wens en dat is het ten diepste ook. Maar ook hier gaat het ego aan de haal. Het is er achter gekomen dat het uit zichzelf de situatie alleen maar erger maakt. Het kan niks doen en de ellende alleen maar groter maken. Dus roept het de hulp van Jezus of de Heilige Geest in. Het “gebed” komt ongeveer hier op neer: “lieve Heer, ik heb last van …. (gespannen kaak) ik baal hiervan en geef de voorkeur aan … (ontspannen gevoel). Kunt U dit even regelen? Amen”. Deze overgave is een stap in de goede richting, zoveel is zeker. Toch kleeft er nog een grote voorwaardelijkheid aan deze manier van bidden en hiermee de neiging tot het oordelen van de acties van Jezus of de Heilige Geest. De arrogantie van het ego bestaat eruit dat het meent te weten wat er aan de situatie mankeert en wat de gewenste verandering precies inhoudt. In feite zegt het tegen God wat de zogenaamde oplossing is voor mij. En hier zit hem de crux. Want uiteindelijk gaat het niet om een oplossing voor mij maar het oplossen van mij. En hoe zou “ik” het oplossen van mezelf ooit kunnen beoordelen? Dit beoordelen is juist de truc om het ik-gevoel in stand te houden. Hier komen woorden als liefde, geduld, loslaten en vertrouwen om de hoek kijken. Ik mag het fanatisme loslaten en glimlachen om waar ik mee bezig ben. Ook overigens erg goed voor die gespannen kaak van me.

Oeps, ik doe het weer Heer. Hier ben ik Heer. Ik ben zo bang om los te laten dat ik kies voor de verkramping die ik vind bij het beoordelen van personen of situaties. Ik kan hier niks aan veranderen want ik weet niet wat voor mij in deze situatie het beste is. U weet dit wel Heer. Daarom kijk ik slechts naar U. Ik wend me tot U en ik strek mijn arm naar U uit. Help me Heer, Uw wil geschiede. Dank dat U trouw bent Heer en niets liever doet dan me opnemen in Uw vrede.

WB 78: Laat wonderen alle grieven vervangen

Oordeel of liefde?

Transgender

Gisteravond bekeek ik een opgenomen uitzending van “Hij is een zij”, een programma over transgenders. Hierin werd een transvrouw uitgenodigd om te spreken op een Christelijke studentenvereniging. Natuurlijk vind ik het super dat er op deze manier bruggen gebouwd worden en dat een dialoog mogelijk is. Toch maakte de uitzending het me duidelijk dat het geloof in een God buiten ons, zoals binnen het klassiek dualistische klassieke geloof, ons in een lastige spagaat brengt. Er ontstaat een innerlijke strijd die ook mij jaren geleden kwelde. In grote lijnen komt het op het volgende neer.

  1. Ik geloof dat er een God bestaat die een duidelijke mening heeft over wat goed- en wat slecht is.
  2. Ik geloof dat God ons liefheeft.

Zodra je uitgaat van punt 1 wil je weten wat God dan precies goed en fout vindt. Je meent dat de Bijbel daarbij kan helpen maar als je gaat lezen in dit boek dan loop je al snel aan tegen het feit dat God klaarblijkelijk bepaalde gedragingen niet leuk vindt. Daaronder vallen in het licht van de tv-uitzending van gisteravond zaken als het dragen (door een man) van vrouwenkleding, homoseksualiteit en echtscheiding. In het Oude Testament kon het vervolgens behoorlijk uit de hand lopen als deze “wil van God” gedwarsboomd werd. Gelukkig zijn de huidige Christenen liefdevoller dan deze oudtestamentische stamgod. Maar toch. Je ziet de aarzeling. Het publiek wil wel liefdevol reageren maar meent toch dat de handelswijze van de vrouw niet in overeenstemming is met de wil van God. Uit mijn kerkelijke periode herinner ik me een super formule om hiermee om te gaan: “God haat de zonde maar heeft de zondaar lief”. Leuk bedacht, maar luistert ons hart naar een dergelijke bezwering?

Een Christelijke vriend met wie ik gisteravond keek illustreerde met een typerend voorval waar dit op uit draait. Een lesbische kennis van hem vertelde in Christelijke kring dat ze ging trouwen, natuurlijk met een vrouw. Men zweeg en wist zich geen raad met de situatie. Het werd extra schrijnend toen enkele weken later dezelfde vrouw getuige was van de aankondiging van een “normaal” heteroseksueel huwelijk. Hierop werd openlijk vreugdevol gereageerd.

Terug naar de uitzending. Want wat blijft er over als je naar de spreekster kijkt die daar in al haar kwetsbaarheid staat? Wat gebeurt er als je niet meer door de bril van nare passages uit de Bijbel naar haar kijkt? Dan borrelt enorme compassie omhoog, directe liefde voor een vrouw die vraagt “houd van mij, accepteer mij, sluit mij niet uit van een relatie met jullie en met de God van liefde die ik ook als vader zie”. Lukt dit ooit zonder ons klassieke beeld van een oordelende God totaal los te laten?

En lang leve de blinde vlek. Ook ik had gisteravond vergevingswerk te doen. Zodra ik namelijk niet de transvrouw maar wel het Christelijk publiek veroordeel, doe ik natuurlijk exact hetzelfde. Ik heb dan een nieuw geloof in het leven geroepen dat als volgt luidt: “men zal niet oordelen”. Zodra ik meen te bespeuren in een broeder of zuster dat hij of zij oordeelt dan roept dit een fanatieke veroordeling bij me op en een gevoel van afscheiding van de liefde. Hoe kan ik hier dan mee omgaan?

Dat kan door in m’n denkgeest contact te maken met wat ik veroordeel in anderen. Ik moet erkennen dat ik exact dezelfde neiging tot oordelen heb. Wellicht niet gebaseerd op de Bijbel maar dat doet er niets toe. Ook mijn oordeel brengt denkbeeldig onderscheid aan tussen een ikje en die ander (het Christelijke publiek). Ik doe dit met dezelfde reden; schuld projecteren buiten mij. Want wat gebeurt er als ik me openstel voor het feit dat ik verbonden ben met het publiek in onze ego-neiging tot oordelen?

“Heer, ik oordeel omdat ik me schuldig voel. Ik wil de schuld buiten me houden en bij die ander leggen. Dit doe ik omdat ik bang ben voor uw grenzeloze liefde. Heer ik geef uw mijn oordeel en mijn angst en laat me vallen in uw armen. Laat me beseffen dat uw liefde stroomt en mogen mijn broeders, zusters en ik beseffen dat we thuis zijn in U, thuis in de liefde. Niemand uitgezonderd.”

 

Totale vergeving

waterval

Mijn jongste dochter is 15 jaar. Ze woont de helft van de week bij mij. Ik ben altijd blij als ik haar op woensdag middag zie verschijnen met een fiets vol tassen met kleertjes en schoolboeken. Als deeltijd ouder wil ik natuurlijk dat ze het naar haar zin heeft bij mij en m’n huidige partner. We zien het dan ook door de vingers als m’n dochter naar haar kamer glipt op momenten dat er een bijdrage van haar verwacht wordt aan bijvoorbeeld het dekken of afruimen van de eettafel, in- of uitruimen van de vaatwasser, een keertje ook drinken voor ons meenemen en ga zo maar door. Ik voel nu de glimlach van herkenning van lezers die kinderen hebben in dezelfde leeftijd en ik weet zeker dat mijn eigen moeder dit ook allemaal met terugwerkende kracht heel grappig zou vinden.

En natuurlijk herkent u dan ook dat moment dat de tiener-luiheid je toch even teveel wordt. Zoals gisteravond. ‘Wie heeft er zin om thee te zetten?’, vroeg ik dapper en keek daarbij veelbetekenend naar de jongste. Het voorspelbare antwoord volgde: ‘Ik niet, ik heb nu geen trek in thee’. Ik stak een zo vriendelijk mogelijk opvoedkundig preekje af waarbij ik zei dat het best fijn kan zijn ook eens iets voor iemand anders te doen. Tot opluchting van de jongste stond m’n oudste dochter, die op vrijdagavond soms mee-eet, op en zette thee voor ons. Grr. Kort hierna ging de jongste naar haar kamer. ‘Jaag ik haar nu weg? Is ze boos? Hé, ik wil zo graag dat ze het hier gezellig heeft’. M’n ego vond in mij als gescheiden vader een dankbare prooi om m’n schuldgevoel aan te wakkeren.

Vanmorgen gingen de aanvallen van het ego verder en ik verdedigde zo goed ik maar kon. Ego: ‘was dat nou nodig gisteravond?’. Moi: ‘Ze kan toch wel een keertje iets doen, ik mag toch wel zoiets kleins aan haar vragen, ik hoef toch niet altijd haar maar te ontzien om de lieve vrede te bewaren enz’. Dit soort inwendige dialogen zijn nooit leuk, dragen zeker niet bij aan het ervaren van vrede en hebben een vreemd soort macabere aantrekkingskracht. Er is bijna niet te ontsnappen aan deze mini-rechtszaak. En dan, heel vervelend, gaat de Cursus zich er ook mee bemoeien. ‘Wil je gelijk hebben of vrede ervaren’. Sodemieter toch op, denk ik, op dit gezever zit ik nu even niet te wachten. Helaas weet ik dat dit het enige spoor is dat ergens toe gaat leiden dus met tegenzin begin ik de vergevingsles te leren.

Les 63 dan maar; Het licht van de wereld brengt elke denkgeest vrede door mijn vergeving. ‘Iedereen’ vind ik prima, maar nu even niet die luie kleine meid van me. ‘Nee, haar ook’, zegt de Heilige Geest. Ik stribbel nog wat tegen maar begin dan met moeite toe te geven dat ook zij een Zoon van God is, totaal schuldeloos, wat ze ook doet of, in dit geval, niet doet. Ik merk weerstand om haar schuldeloos te zien. Wil ik de beschuldiging wel los laten, kan ik mijn interne rijdende rechter in z’n auto zetten en de denkgeest uit sturen? Ik heb Hulp nodig, zoveel is weer duidelijk.

In gedachten stel ik me voor dat er een grote vergevingsklus moet plaatsvinden en ik hoop op een steuntje in de rug van de Heilige Geest. Na enige minuten ploeteren merk ik dat er niks gebeurt. Dan pas merk ik dat ik zelf erg mijn best doe. Waarom? Omdat ik de kracht van het Licht hopeloos onderschat. Ik verwacht een kleine bijdrage van Hem aan mijn nobele pogingen. Ik meen dat ik zelf hoogstens met moeite de sluis van vergeving naar m’n dochter een beetje kan openzetten en dat hierdoor het allemaal een beetje beter zal gaan.

Wacht eens, wat is hier nu aan de hand. Geloof ik dat mijn dochter totaal schuldeloos is? Ja. Geloof ik dat God almachtig en totale liefde is? Jawel. Geloof ik dat ik in staat ben, waardig ben, als volledig geopend kanaal Zijn liefde en licht door te geven? Nee dus, hier zit hem de crux. Ik, voel mezelf onwaardig, niet in staat en daardoor schuldig dat ik vasthoud aan m’n wrok. Mijn dochter mag nu iets meer doen wat ze wil, helpen of op haar kont blijven zitten, maar ik ben wel nog steeds onderworpen aan de wetten van goed en kwaad. Ik kan het nog wel steeds goed of fout of iets hiertussen in doen.

Doordat ik mezelf nog schuldig acht kan ik niet volledig vergeven. Ik blijf schuld zien in de situatie; nog een beetje in haar maar vooral heel veel in mezelf.

En God? Die giet zich totaal leeg in belangeloze oneindige en onbegrensde liefde in de Denkgeest. Hij ziet totaal geen zonde in mijn dochter, noch in mij. Hij ziet 100% licht en schuldeloosheid en in Hem is geen spoor van duisternis. Hij geeft zich totaal aan mij, hij verklaar mijn totale schuldeloosheid en biedt mij de ervaring van totale vrede. Daarvoor hoef ik maar één ding te kiezen: ik hoef alleen maar, net als God, totale schuldeloosheid te zien in haar. Alle reserves mag ik laten varen. Juichend mag ik de sluis van vergeving wijd openzetten, ik trek de sluisdeur eruit en laat Zijn Liefde dwars door me heen stromen naar haar. Er verschijn licht in haar, ze straalt volledig en ik? Ik huil van geluk.

Ontslag

arbeidsrecht-ontslag-pd-20160120

Een lieve collega van me is ontslagen. Ze was niet meer nodig, werd haar verteld. Super doei. Ik heb haar leren kennen als een keiharde integere werker met een groot hart voor de zaak. De verontwaardiging onder de achterblijvers is groot. Toen ik haar onlangs sprak had ik gelukkig de oppervlakkige tegenwoordigheid van geest om niet mee te gaan in het verwensen van haar direct leidinggevende die haar op ongehoorde wijze de wacht heeft aangezegd. Ergens begreep ik wel dat dit haar niet zou helpen.

Maar toch. De kwestie was voor mij nog niet opgelost, niet vergeven. Begin deze week kwam haar baas terug van vakantie. Ik merkte dat ik hem ontliep. Ik hoorde hoe andere collega’s vriendelijk vroegen hoe hij het had gehad op wintersport maar ik kon dat even niet opbrengen.

Mogelijk speelt mee dat ik zelf ook momenteel richting de uitgang beweeg. Ik word begeleid op het zogenaamde tweede spoor; lees, richting een andere baan. Ten diepste is er geen onderscheid tussen wat ik voel rondom het ontslag van mijn collega en mijn eigen dreigende vertrek. Er is  verontwaardiging. “Dit doe je toch niet? Zo ga je toch niet om met mensen die zich jaren trouw en hard werkend hebben ingezet voor het bedrijf? Dit is ronduit onbeschoft gedrag!”.
Binnen de illusie kan dit allemaal waar zijn en mogen we natuurlijk protesteren en proberen een goede regeling mee te krijgen. Maar wat wordt er aangeraakt in mij dat ik zo heftig reageer? Dat is de kwestie, daar is werk te doen.

Metafysisch gezien is het niet zo ingewikkeld. De werkgever is het symbool voor God en het salaris het symbool voor liefde en een surrogaat gevoel van veiligheid en geborgenheid. Ik vrees de toorn en de straf van mijn afgod, de baas. Als ik deze projectie terugneem dan zie ik dat deze teruggaat op mijn vermeende afscheiding van God/Liefde en de evenzo vermeende toorn van God hierover. Ik voel me schuldig en vrees straf (zijn boosheid/ontslag) terwijl ik hoop op liefde (waardering en salaris). Ik ben kortgezegd mijn ware identiteit vergeten; de onvoorwaardelijk geliefde Zoon.

Tot zover de verstandelijke kant van de zaak. Maar dan het gevoel. Eerst de boosheid en ook verdriet. En daar is nu iets geks mee aan de hand. Het lukt vandaag tamelijk snel om contact te maken met een weeïg gevoel in mijn borst. Hier lijkt het verdriet zich te uiten. Het lukt om hier even bij te blijven en niet direct weg te vluchten. Opvallend gemakkelijk kan ik vervolgens boosheid, angst en verdriet in één beweging voor de voeten van de Heilige Geest leggen. En deze lost het zo snel op, met zo’n speels gemak dat ik me vervolgens hier weer schuldig over voel. Het voelt haast ongepast om het ontslag van mijn collega en mijn eigen dreigende ontslag zo als een stukje uit een film te zien. Om er zo makkelijk om te glimlachen. Het voelt haast als verraad richting mijn ontslagen collega, richting ‘de werkelijkheid’.

En toch werkt het zo. Waar mijn denken eerst beweerde dat dit een “erg zware kwestie is die langdurig en pittig vergevingswerk zou vergen” laat de Heilige Geest zien dat er geen rangorde in ellende is en geen rangorde in wonderen om de illusie weg te blazen. Met andere woorden; ik word haast bang van het speelse gemak waarmee Hij de ogenschijnlijk zware kwesties kan oplossen, als ik dat toelaat. Wow. Ik kan het haast niet geloven en merk dat ik argwanend in de gaten houd of er nog een “terugslag” komt. We zien wel, maar tot die tijd: Halleluja, dank!