Ongeneeslijk ziek

In een mooie bijeenkomst vertrouwde een lieve zuster ons toe dat ze ongeneeslijk ziek is. Die rotziekte, kanker. Zo’n onthullende uitspraak hakt er bij iedereen in. We beseffen op zo’n moment dat onze zuster of broeder nu niet zit te wachten op goedkope Cursus-troost. Een simpele Cursus-waarheid als “ik ben niet dit lichaam” is net zo waar als altijd maar het zonder meer uitspreken hiervan voelt ongepast.

Als een broeder uitspreekt dat hij ongeneeslijk ziek is geeft hij daarmee onze diepste overtuiging en angst weer. Op dat moment worden we zélf geconfronteerd met onze doodsangst, de angst om te sterven. Het is juist deze angst die we gewoonlijk koste wat het kost proberen te ontlopen. We willen juist volop en zorgeloos leven, genieten en die dood komt later wel, daar moeten we ons niet mee bezig houden als het niet echt nodig is. Toch?

Ik besef dat ik m’n hele droomleven bezig ben om me voor te bereiden op de dood. Daarbij denk ik waarschijnlijk zoals zo velen. Ik ben nu 58 jaar oud; hoeveel jaren zijn me nog gegeven? Twintig? Dertig wellicht? En hoe snel gaan momenteel de jaren voorbij. Twee van mijn dochters zijn twintigers. Het opgroeien van hen is zo snel gegaan en nu nog één zo’n stukje en het is voorbij. Dat geloof ik, dat is mijn overtuiging.

En met deze eerlijkheid over mijn geloof in lichamelijkheid mag, nee moet, ik de ontmoeting aangaan met een broeder of zuster die de gevreesde diagnose heeft gekregen. Deze spiegel confronteert me direct en onvermijdelijk met mijn vaste geloof in de kwetsbaarheid van het bestaan. Laat ik niet te snel weg proberen te vluchten van deze doodsangst door er een goedbedoelde affirmatie tegenaan te gooien. Met mijn zuster daal ik af in de angst, ik voel met haar mee en herken in haar angst en verdriet mijn eigen angst. Wegvluchten van mijn doodsangst zou nu betekenen het alleen laten van mijn zuster. Haar angst en verdriet zijn de mijne en ik laat me aan het touw de donkere put in zakken om samen met haar op de bodem te zitten. Het is hier kil, koud en donker. Er lijkt totaal geen uitzicht te zijn, geen hoop.

Eerst mag ik naast haar gaan zitten en mijn arm om haar heen slaan. Laten we samen huilen, samen de pijn doorvoelen van het komende afscheid van onze dierbaren. Het voelt als een mes dat door onze ziel snijdt en ons zal gaan isoleren, afscheiden van kinderen, familie, vrienden. Maar dan. Als er ruimte is geweest voor alle verdriet, alle pijn dan mag ik zelf proberen de kracht op te brengen om omhoog te kijken en daar het zwakke lichtschijnsel te zien. Kom lieve zuster, laten we een stukje wandelen. Een klein stukje. Of gewoon samen zitten op dat bankje in het park. Onze angst mag met ons meekomen en naast ons plaatsnemen. We weten wat hij ons wil vertellen en doen geloven en als hij heel opgewonden weer even zijn verhaal wil doen dan is dat oké. Maar dan, als hij even stilvalt, horen we een merel zingen. Fragiel, breekbaar, wonderschoon.

Vanuit het duister besluiten we om zo af en toe te proberen wat zonlicht te voelen. Het is lente. Nooit eerder voelde het bestaan zo breekbaar en zo kostbaar als nu. We zuchten eens diep. Er is iets van ontspanning, van rust. Zo oog in oog met ons geloof in kwetsbaarheid en dood mogen we ons uitstrekken naar dat licht. En dan kan er iets wonderlijks gebeuren. Haast onmerkbaar eerst. Er blijkt een zachte kracht aanwezig in dat licht. Een kracht die troost en geruststelt. Liefdevol. Deze kracht heeft niet veel woorden nodig. Slechts samenzijn, met elkaar in die liefde.

Deze zachte warmte geneest. Ze geneest daar waar we genezing nodig hebben, in onze denkgeest. Het is een liefdevolle Stem die nu spreekt. Het ego probeert haar te overschreeuwen: “je bent ongeneeslijk ziek!” Toch is daar die Stem die ons zacht verzekert; zo is het niet. Je droomt slechts, lieve schat. Een droom van lichamelijkheid, kwetsbaarheid en afgescheidenheid; zonde. Wees niet boos op je droom of op het feit dát je droomt. Je bent zo totaal schuldeloos. Je bent me zo dierbaar. Geef me wat meer ruimt om tot je te spreken, om je vast te houden, je te omarmen. Die Heilige Geest, onze liefde, gebruikt onze zachte stem en onze armen om te troosten. Om de angst te herkennen, het geloof in de dood te herkennen maar herkennen is niet hetzelfde als erkennen. Ook zonder woorden kunnen we weigeren te buigen voor de droom van de dood. “ongeneeslijk ziek” is een afgod van het ego. Uitgesproken vanuit afstandelijke verstandelijkheid vormen ze helaas een gesel. Dit besef in onze denkeest wordt echter een zegen als we ons geloof in deze afgod vóór onze broeder naar de liefde mogen brengen om de denkgeest te laten genezen. En zo samen te mogen zijn en de onverbrekelijke eenheid met elkaar te mogen beleven. Er is geen afscheid, er is geen dood. Er is eeuwig samen; Vader, Zoon en Heilige Geest. Samen broeders. Dank Vader.

Advertentie

Kies ik zelf voor ellende?

Afgelopen dagen word ik te vroeg wakker naar m’n zin. Komende woensdag ga ik verhuizen en als na vijf uurtjes slapen de ergste vermoeidheid voorbij is gaan m’n hersenen in de overdrive. Het is nogal dubbel; ik voel me nog moe en onuitgeslapen van de vorige dag en toch wil ik verder met de planning en de voorbereidingen. Het rusteloze ronddraaien in bed begint. Proberen toch weer te ontspannen en de slaap te vatten. Maar tot mijn frustratie lukt het niet meer en ik baal dat ik zo onuitgeslapen de dag moet beginnen. Kortom, ik voel me slachtoffer van de hectische situatie. Wat er gebeurt is overduidelijk niet wat ik wil, toch? De Cursus is glashelder in haar visie op deze kwestie. Ik krijg precies waar ik om vraag. Het punt is dat ik het zicht ben kwijt geraakt op dit keuzeproces. Hierover gaat de les van vandaag (138): De Hemel is de beslissing die ik moet nemen.

In de Hemel is van kiezen helemaal geen sprake. Ik meen dat het Krishnamurti was die zei: “alleen een verdwaasde geest meent dat hij moet kiezen”. En dat omschrijft mijn toestand als ik zo tegen mijn vermeende zin in wakker lig. Ik kies toch duidelijk voor doorslapen en niet voor onuitgeslapen de dag beginnen? Dit gevoel duidt de Cursus aan met “slachtofferschap”. Ik meen dat slapeloosheid mij overkomt, dat het iets is dat ik niet wil. Maar helaas, dit wakker liggen is exact wat ik wens maar ik ben het zicht op mijn “wil” kwijtgeraakt. Want wat is het achterliggende onbewuste doel van mijn strijd tegen slapeloosheid? Ik voel me hierdoor afgescheiden, gevangen in een slaperig lichaam met prikkende ogen, strijdend, gefrustreerd, boos en hopeloos. En dit, zo leert ons de metafysica van de Cursus, is wat mijn eigen onhandige wens behelst om mezelf te ervaren als klein en van het geheel afgescheiden zelf. Het moet gezegd worden; dat lukt me uitstekend op deze manier.

Maar dan lijkt er haast wel sprake van twee willetjes: een wil die aan de slag wil gaan en druk doen en een wil die nog wat verder wil slapen. Is dit niet precies de kwestie waar ik slachtoffer van ben; dat ik heen en weer getrokken word, verscheurd word, door deze ontembare krachten in mijzelf? Op deze manier voel ik me extra stom. Beweert de Cursus nu dat het allemaal mijn eigen schuld is? Mijn eigen stomme schuld? Nu is het opletten geblazen. Vanuit ons geloof in afgescheidenheid kunnen we menen dat we schuldig zijn, zelfs aan onze eigen ellende. Maar als we dat schuldgevoel ook weer serieus nemen dan maken we de vergissing alleen maar groter. Van een verward zelf zakken we verder af naar een stom en schuldig zelf. Daar hoeven we niet in te trappen.

Genoeg over de metafysica. Hoe nu verder? Stel dat ik me durf te openen voor de mogelijkheid dat ik onbewust kies voor ellende die me zogenaamd overkomt en stel dat ik niet langer trap in de valkuil van het koesteren van schuldgevoelens die hieruit voort lijken te komen. Wat dan? En hier komt de werkboekles van vandaag ons zo liefdevol tegemoet, precies op het niveau waarop wij ons menen te bevinden. Want hoewel er in werkelijkheid niets te kiezen valt in de Hemel, wordt ons gewezen op de ultieme keus die we in de droom kunnen maken. In de Bijbel gebruikte men de woorden: ben je uit het vlees of uit de geest geboren? In de Cursus spreken we van luisteren naar het ego of naar de Heilige Geest. Dat is de ene keuze waar we ons binnen de droom in ontelbare vormen voor gesteld zien, telkens weer.

Verstandelijk weet ik dat ik de liefdevolle, onbegrensde Zoon van God ben en dat ik als deze werkelijkheid niet bedreigd kan worden door zoiets als drukte of slapeloosheid. Maar hoe kan dit verstandelijke inzicht dieper doordringen opdat ik het ook ervaar? Daar gaat het om; om de levende ervaring van de Heilige Geest, zoals mijn Christen-broeders zo mooi zeggen. Verstandelijk inzicht in de metafysica zet ons op een goed spoor maar voor deze levende ervaring is meer nodig. Het is die ene keuze die onze kleine wil, de wensen van het zelf, kan passeren en ons daarmee direct terugbrengt naar onze ware Identiteit. In Bijbelse termen: we hebben een Verlosser nodig. In Cursus-taal: we mogen ons overgeven aan de Liefde die we zijn. Dit vinden we lastig te accepteren. Natuurlijk vinden we dit lastig! Het laatste wat de eigenwijze kleine droomfiguur wil doen is z’n denkbeeldige roertje uit handen geven. Zelf proberen, zelf vechten en desnoods zelf falen en slachtoffer zijn, dat wil ons kleine zelf!

Onze broeder Jezus heeft alles doorzien en zich totaal laten genezen door zijn geest in de handen van onze Vader te bevelen. De Heilige Geest straalt nu in hem en hij wil ons aanraken met dezelfde genezende warmte en liefde. En dan onze ultieme keuze: vertrouwen-nu; in Hem, hoe we ons de Liefde ook maar voor willen stellen.

We mogen het droomniveau van geloven in een onuitgeslapen of juist uitgerust lichaam ontstijgen en beide vormen herkennen als geloof in het vlees, geloof in lichamelijkheid, precies wat we zo graag even wilden ervaren. Het uitnodigen van de liefde is niet bedoeld als truc om uitgerust wakker te worden en in feite dan juist weer zogenaamd wakker verder te dromen. Liefde is bedoeld om te ontwaken uit de dualiteit van een kwetsbaar lichaam te zijn. Dus richt ik me op mijn broeder Jezus.

“Broer, jij hebt je overgegeven aan de Vader en je ware Wil herontdekt. De ene wil om liefde te zijn en lief te hebben. Hier ben ik, raak me aan zoals beschreven in de Bijbel. Genees me van mijn geloof in zonde. Genees me Heer. Ik kies voor de Hemel en zal niet van gedachten veranderen, want het is het enige wat ik verlang. Dank U Heer”.

Angst voor de dood

Ik volg de serie “Het eeuwige leven van Jan Mulder”. Jan geniet volop van het leven en zou dit het liefst rekken tot in de eeuwigheid. Het zal Cursus-studenten direct opvallen dat hij over leven en dood denkt in fysiek-lichamelijke termen. Hierbij is het lichaam de drager van de geest en sterft men dus als dit lichaam sterft. In de eerste aflevering gaf een futurist hem enige hoop door uit te leggen dat er wellicht in de toekomst een surrogaat lichaam te maken zal zijn dat in staat zal blijken als drager te fungeren voor die geest. Uiteindelijk zouden we verder kunnen leven in de cloud en de ervaringen kunnen selecteren die we maar willen.

In gesprek met gelovigen en met sommige cursus-studenten hoor ik mensen wel eens zeggen totaal niet meer bang te zijn voor de dood. Natuurlijk kan ik de diepte van hun bewering niet peilen maar zelf ben ik wat terughoudend geworden om dergelijke woorden in de mond te nemen. In 2011 kreeg ik een grote epileptische aanval. Ik wist niet wat er aan de hand was en dacht dat ik zou sterven. Ik vocht tegen de uitbreidende spierkrampen en pas op het allerlaatste moment, toen ik in de keuken op de grond was gevallen, zag ik beelden van de keuken in de verte verdwijnen en staakte ik de strijd. Ik herinner me dat ik het op een bizarre manier grappig vond dat het laatste wat ik hier op aarde nog zag een keukenkastje betrof. Enige tijd later werd ik wakker en verbaasde me over de drukte om me heen. In het ziekenhuis bleek een goedaardig maar fiks gezwel in mijn hersenen de boosdoener. Toen ik, maanden later, na de operatie in de achtertuin bij mijn huisje zat keek ik naar de wolken in de blauwe lucht en was ik intens blij. Blij dat ik nog even door mocht, samen met mijn dierbaren.

Sindsdien zeg ik niet meer zo lichtzinnig dat ik niet bang ben voor de dood. Natuurlijk weet ik wat de Cursus hierover leert. De doodsangst is gekoppeld aan geloof in afgescheidenheid. Je ware Zelf is tijdloos, eeuwig en onsterfelijk. Maar hoe diep reikt dit inzicht, bij mij en bij broeders en zusters die zo verheugd vertellen niet meer bang te zijn voor het einde van de lichamelijke vorm? Het keuken-kastje-moment heeft me wel een soort hoop gegeven. Toen ik de strijd staakte verdween de angst en bleef verwondering over. Een merkwaardige lichtheid. En dit kleine moment van licht verdiept zich verder, dag in dag uit. Gewoonlijk menen we dat we angstig zijn en vechten tegen ziekte en dood opdat we lichamelijk door mogen leven. Maar in momenten van overgave zien we het omgekeerde: we voelen ons juist echt levendig en vredevol als we stoppen met de strijd. Is dit niet de weg die de Cursus ons wijst?

Hoe kom ik op dit “zware” onderwerp? Het ligt een beetje in het verlengde van de werkboekles van vandaag (128): De wereld die ik zie bevat niets wat ik verlang. Ook deze uitspraak kunnen we wat te snel en gemakkelijk lippendienst bewijzen. We menen te weten dat het uiteindelijk gaat om ontwaken, thuis komen en de herinnering dat we liefde zijn. Maar ondertussen. Ik geniet volop van het vooruitzicht om over een paar weken te verhuizen naar m’n nieuwbouwhuis. Ook herken ik me in de levenslust van Jan Mulder. Dat simpele kopje koffie dat je ’s ochtends drinkt terwijl de vogeltjes buiten zo vrolijk fluiten. De blijdschap om je kinderen, de lach van je partner. Heerlijk.

Ik meen dat we geen stoer pratende asceten hoeven te worden en dat is natuurlijk ook niet waar de Cursus ons voor uitnodigt. We mogen genieten van de droom en gelukkige studenten zijn. Maar er is meer en dáár wijst Jezus op. We mogen ons verbinden met de natuur en met anderen en de liefde laten stromen zodat we de gelukkige droom mogen ervaren. Maar als we met Jan bang worden voor het komen van de herfst en het vallen van de bladeren dan mogen we het licht laten schijnen op onze angst. We mogen ermee naar onze Vader, niet slechts aan het einde van ons droomleven maar nu, van moment tot moment. Dus lees als je wilt paragraaf 6 met me mee in stille dankbaarheid:

“Pauzeer en wees een tijdje stil, en zie hoe ver je boven de wereld uitstijgt, wanneer jij je denkgeest van ketenen ontlast en hem het niveau laat zoeken waar hij zich thuis voelt. Hij zal dankbaar zijn even vrij te zijn. Hij weet waar hij thuishoort. Maak slechts zijn vleugels vrij en hij zal vol zelfvertrouwen en in vreugde vliegen, om zich te verenigen met zijn heilig doel. Laat hem rusten in zijn Schepper, om daar in gezondheid, in vrijheid en in liefde te worden hersteld.”

Ik houd van mezelf

Gefeliciteerd! Dat voelt een stuk beter dan wanneer je een hekel hebt aan jezelf. Als je een hekel hebt aan jezelf dan veroordeel je iets dat zich voortdoet. Gewoonlijk denken we dan aan iets wat we verkeerd gedaan zouden hebben of aan iets aan ons fysieke uiterlijk dat ons niet bevalt. “Je moet eerst van jezelf houden anders kun je niet van een ander houden”, hoor ik regelmatig. Tja; zou “van jezelf leren houden” nu echt de weg zijn naar alles omvattende liefde? Toegegeven; als je een hekel hebt aan jezelf dan is dat geen goed begin. Maar betekent blij zijn met jezelf dat je automatisch ook minder veroordelend wordt naar anderen? Ik waag het te betwijfelen. Hoe zit het dan met zelfingenomenheid? Je bent helemaal in je nopjes met jezelf maar dit wil nog niet zeggen dat je deze plezierige maatstaf ook langs anderen legt. Je kunt je gemakkelijk superieur gaan voelen en een pesthekel hebben aan anderen. Dat hoeft niet perse te gebeuren; maar het kan wel.

Dat heb ik een beetje tegen die te grote aandacht voor “houden van jezelf”. Het moet niet meer zijn dan een beginnetje, een opmaat naar de al omvattende liefde. Wellicht nuttig om de gevolgen van een negatief zelfbeeld te verlichten. Als je blijft hangen in zelfgenoegzaamheid dan is dat niet zondig of verkeerd maar de liefde stroomt nog niet en in feite doe je jezelf hiermee tekort. Een ikje dat van zichzelf houdt is niet synoniem met ontwaken en de ontdekking van het Zelf met een hoofdletter Z. Laat ik proberen het toe te lichten.

Als je een hekel hebt aan jezelf dan gebeuren er dingen die je afkeurt. Dit oordelen is een verborgen mechanisme waarmee wij als Zonen van God ons afgescheiden willen voelen. Dat is nu aardig gelukt. Door een negatief oordeel te koppelen aan de waarneming, geloven we nu in het bestaan van een schuldig, slecht of ongelukkig ikje. Maar het omgekeerd, een positief oordeel over wat zich voortdoet, levert slechts de andere kant van dezelfde medaille op: geloof in een goed en gelukkig ikje. Wat is de gemeenschappelijke deler? Geloof in een afgescheiden ikje dat in het ene geval niet oké is en in het andere geval wel oké. Dus nog steeds geloof in de dualiteit, in afgescheidenheid.

Het doorzien van dit oordelende mechanisme is niet hetzelfde als een negatief oordeel vervangen door een positief oordeel; iets wat bij “ik houd van mezelf” op de loer ligt. We kunnen, zoals gezegd, enorm blij zijn met onszelf. Voorlopig dan, of in combinatie met tal van dingen of mensen waar we helemaal niet blij mee zijn en waarmee we denken in een duale relatie te staan. En daar zit hem de clou; daar wijst Een Cursus in Liefde (ECIL) op. Het gaat om die relatie. Wij denken dat we een afgescheiden ikje zijn in relatie met een wereld en met anderen. Dit denken wordt ondersteund door oordelen; negatieve en positieve over ons vermeende afgescheiden zelf, de vermeende afgescheiden wereld en vermeende afgescheiden anderen. Maar zo is het niet.

In het bewustzijn wat je bent kan een oordeel opkomen. Je vindt iets van wat zich voortdoet in termen van afkeuringswaardig of goedkeuringswaardig. Dat maakt geen bal uit, omdat beide oordelen kunnen resulteren in geloof in een afgescheiden ikje. De ene keer in een speciale haatrelatie en de tweede keer in een speciale liefdesrelatie. De weg terug naar onverdeeld bewustzijn, je ware Identiteit, bestaat uit het vergeven (doorzien) van dit ik-vormende mechanisme van oordelen. Dat is alles. Zie hoe je afkeuring van iets of iemand resulteert in een ik-gevoel (haatrelatie) en dat je goedkeuring van iets of iemand (inclusief jezelf) resulteert in een ik-gevoel (liefdesrelatie). Geen van beide relatievormen zijn hetzelfde als de Heilige Relatie die voortkomt uit ware vergeving. In ECIW en in ECIL wordt uitgelegd dat we constant deze correctie van onze denkgeest nodig hebben waarbij we ons oordeel (negatief en positief) terugnemen (vergeven) om te ontdekken dat we onverdeeld bewustzijn en liefde zijn. Dan gaan we een mysterie binnen waarbij de “we” die binnengaat zich herinnert dat er geen binnen en buiten bestaat, geen wij en zij: Christus Bewustzijn. Dan is sprake van een onmiddellijkheid, een directheid en eenheid en vrede die ons verstand te boven gaan. En de Zoon ziet dat het goed is.

WB 126: Al wat ik geef, is aan mijzelf gegeven.

Al wat ik geef, is aan mijzelf gegeven. De Hulp die ik nodig heb om te leren dat dit waar is, vergezelt mij nu. En in Hem zal ik mijn vertrouwen stellen

 

Wees stil..

Gisteravond keek ik op tv naar de Dodenherdenking. Om 20:00h is daar dat magische moment: twee minuten stilte. Een plein vol met een paar duizend mensen die zwijgen. Natuurlijk zijn daar de gedachten aan oorlog, geweld en lijden. Er rijzen emoties op van angst, verdriet en blijdschap. Gevoelens van dankbaarheid voor onze vrijheid. Maar in die stilte is meer aan de hand. Iets groots en wonderbaarlijks: een besef van innige verbondenheid met elkaar. Zo staan we daar. Stramme ouderen, de saluerende soldaat, man, vrouw, mensen van alle leeftijden en nieuwsgierige kindjes. Zo zwijgen we even, met elkaar. Twee minuten stilte , op 4 mei om acht uur ’s avonds.

Er gaan stemmen op om maar eens te op te houden met dat denken aan het dode en naargeestige verleden. Waarom zouden we moeten blijven denken aan al die ellende? Laten we vooruit kijken en er het beste van maken. Voorbij is toch voorbij?

Maar wellicht moeten we juist de andere kant op. Hoe zou het zijn om bijvoorbeeld elke vrijdagavond om 20:00h in heel Nederland met ons allen twee minuten stil te zijn? En laten we afspreken dat we, als het in onze mogelijkheid ligt, op staan van onze bank en naar buiten gaan. Laten we contact maken met elkaar, ons verbinden met elkaar. De vorm doet er niet toe. Wellicht zouden we hand en hand met elkaar moeten gaan staan in een kring en iedereen die de kring benadert welkom moeten heten. En als we weten dat er in het huis aan de overkant een thuisgebonden broeder of zuster woont, dan vragen we hem of haar of we de twee minuten stille tijd samen zullen doorbrengen waarbij we stil elkaars handen vasthouden. Er hoeft niet gesproken te worden en na afloop hoeven we geen koffie of thee met elkaar te gaan drinken. Het mag natuurlijk wel, maar dat moment van verbinding is voldoende. Elkaar vasthouden, aankijken, welkom heten.

Gewoon samen stil zijn. We hoeven niets te bedenken, niets te doen. En hoe zou het zijn als ieder van ons op alle andere dagen zelf even die twee minuten stilte op zou zoeken. ’s Ochtends voordat we ons de drukte instorten of misschien juist aan het einde van de dag waarbij alle drukte, alle onrust en beweging even op mag lossen in twee minuten stilte. Twee minuten niets te hoeven doen, niets te moeten bereiken.

Wat kan er gebeuren als we stil zijn? Verwacht geen antwoord van mij, want je kent het antwoord. Je wéét dat stilte weldadig is. Maar we zijn zo verslaafd geraakt aan afleiding, beweging, actie en dingen doen. “Stilstand is achteruitgang”, zo heet het dan. We willen steeds meer; meer doen, meer ervaren en meer hebben. De Bijbel zegt het zo mooi: maar wat baat het de mens als hij de wereld wint maar zijn ziel verliest? Gelukkig raken we die ziel niet zo gemakkelijk kwijt. Dat “ware Zelf” dat we in ECIW-kringen zo graag willen bereiken. Waar we van alles voor over hebben en veel voor willen doen.

De werkboekles van vandaag (125) spreekt over stilte:

In stilte ontvang ik vandaag Gods Woord

De derde alinea begint zo mooi:

In stilheid zullen we vandaag Gods Stem horen, zonder inmenging van onze kleine gedachten, zonder onze persoonlijke verlangens, en zonder enige beoordeling van Zijn heilig Woord.

Ooit hoorde ik zo’n mooie vertelling van waar we gewoonlijk mee bezig zijn. Een leerling wilde van zijn meester van alles weten over de waarheid en zat druk te babbelen terwijl de meester thee inschonk. Toen het kopje vol was schonk de meester gewoon door zodat het overstroomde. “Wat doet U nu?”, vroeg de leerling verbaasd, “het kopje zit toch vol?”. “Jawel, net zoals jouw hoofd vol zit met je eigen drukke gedachten. Er kan niets meer in ontvangen worden”.

De Cursus leert ons dat die zachte Stem (Heilige Geest, Vader, Zelf, Liefde) ons altijd terug roept naar huis. Altijd. Maar ons Vader is zo liefdevol dat Hij ons alle ruimte geeft om deze Stem niet op te merken als wij druk willen doen met van alles en nog wat. Zijn uitnodiging is er altijd, 24/7. Maar wij zien het belang niet van deze parel en jagen andere schatten na. Stilte? Dat is leuk voor als we oud zijn en niks meer kunnen. Dan wordt het nog stil genoeg.

Maar de Stem die ons roept en die we alleen kunnen horen als we even willen luisteren, is geen Stem van een oude man die ons vraagt om maar niks meer te doen en passief te zijn. In de Bijbel wordt gesproken over de bron van levend water. We zijn zó alleen, en we hebben zoveel dorst. Niets kan onze dorst lessen, hoe druk we ook doen. Hoe is het om dan te weten dat er levend water wordt aangereikt aan je? Zie onze broeder Jezus daar geduldig en uitnodigend staan. Voel je diepe verlangen en wees stil in vertrouwen. Laat je dorst lessen door Hem die je kan vervullen met de liefde die je Zelf bent. Laat je beminnen door de liefde, door je te laten vullen met die liefde, hand in hand met je broeders en zusters. Daar, in die Heilige Relatie, bloeit die geurige bloem. De bloem van Liefde.