Waarschijnlijk herken je het wel. Het lijkt een beetje het wrange lot te zijn van iedere spirituele zoeker. Je hebt lucht gekregen van de mogelijkheid tot verlichting, of “verlossing” zoals de Cursus het noemt. Er volgt een fase van flink je best doen om die aantrekkelijk klinkende staat te bereiken. Je kijkt op naar leraren die mild lachend en met een serene uitstraling hun best doen om jou de gouden tip aan te reiken. Hierna daagt het begrip dat het juist die inspanning van jou is die de illusie van afgescheidenheid alleen maar sterker lijkt te maken.
Momenteel doe ik voor de tweede keer een cursus mindfulness. Ook hierin gaat een drukke doener aan de slag om eens goed de ademhaling te voelen of om tijdens de bodyscan met de aandacht bij het lichaam te blijven. Het klinkt zo simpel. Gewoon eens een twintig minuten “voelen” in plaats van dat koortsachtige doen. De aandacht floept echter alle kanten op behalve de kant van het rustige voelen wat zich voortdoet. En ook in mindfulness zoek ik naar “verlichting”. De rust en vrede waarvan ik ten diepste weet (herinner?) hoe weldadig deze is.
Zowel bij het beoefenen van de Cursus als bij mindfulness kijkt over de schouder van de doener ook de beoordelaar mee. Deze meent een duidelijk beeld te hebben van de staat die hij wil bereiken en hij is onvermoeibaar bezig om te evalueren of deze staat nu eindelijk bereikt is. Als zijn oordeel negatief is, vrijwel altijd dus, dan spoort hij de doener aan om er nog een schepje bovenop te doen of tenminste nog wat langer door te gaan met de oefening. Het effect is natuurlijk averechts: nog meer spanning.
Het valt mij dus niet mee, dat “rusten in God” of in de ademhaling. Ik doe zo mijn best om te rusten dat ik zelden zoveel spanning heb ervaren als nu. Met jaloezie kijk ik naar broeders en zusters die, ogenschijnlijk althans, helemaal niet bezig zijn met spirituele groei en verlichting. Ze doen zo heerlijk tevreden hun ding. Opstaan, ontbijten, werken, beetje lezen, beetje buizen, lekkere vakantie, zonnetje, ouder worden en rustig dood gaan. Wat voegt dat gespartel van mij hieraan toe? Niks! Ik ben minder dan genoemde niet-zoekers aanwezig in het nu en meer met geworstel om een staat van verlichting te bereiken. Net als voor klassieke Christenen plaats ik deze denkbeeldige hemel in de toekomst en ben ik per saldo nu bezig met het verrichten van goede werken met als hoop ooit deze zalige staat te bereiken. Confronterend..
Stop er dan mee! Dat zou een welgemeende tip kunnen zijn. Gooi de Cursus in het haardvuur, en laat die aandacht en de mindfulness oefeningen maar de rambam krijgen. Schroef de versterker open en brul lekker mee met keiharde muziek. Omarm het hedonisme, verrijk jezelf materieel, lach, eet vrij en kijk met een uitgeputte glimlach en een te dikke buik nog een keer om je heen als je je laatste adem uitblaast.
Maar dat kan ik niet. Dat wil ik niet. Het zoekers-virus heeft me hopeloos besmet en er is geen vaccin voor me. Of toch? Jawel, er is hoop. Meer dan dat, er is, Goddank Hulp. Deze is te vinden in het vervolg van werkboekles 120:
Ik ben zoals God mij geschapen heeft.
Eerst een statement dat ik nergens naar toe hoef, niks hoef te bereiken: “Ik ben Gods Zoon”. Het is allang volbracht. Ik hoef niks te bereiken, slechts te herinneren. “Vandaag leg ik alle ziekelijke illusies over mijzelf opzij,…” Als die gedachten van hoe ik nu zou zijn en wat ik zou moeten worden. Weg ermee. Niet de Cursus maar mijn ziekelijke illusies mogen het vuur in. En dan komt het: “..en laat ik mijn Vader mij vertellen Wie ik werkelijk ben”.
Oooh Yesss! Met liefde houd ik mijn mond dicht en kijk ik naar Hem. En omdat het voor mij niet meevalt om te kijken naar pure en onbegrensde liefde kijk ik naar Zijn Zoon, mijn oudste Broer; Jezus. Op Hem richt ik mijn hoop, mijn verwachting en alles wat ik in me heb. Ik zie het beeld van mijn naamgenoot Simon Petrus die na een paar succesvolle stappen op het water toch weer verdwijnt in de golven van het bestaan. Dan deze woorden van Petrus:
Here, red mij!
En dank met me mee (Mattheus 14:31):
Terstond stak Jezus hem de hand toe en greep hem en zeide tot hem: Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfelen?”
Weet je wat er niet staat? “Jezus keek naar het gespartel en besloot de kleingelovige maar te laten zinken”. Nee! Ze komen samen in het veilige schip en de wind ging liggen. De drukke gedachten komen tot rust. Slechts één zin hoeven we te onthouden: Here, red mij! We kunnen het niet zelf doen maar we hoeven het dan ook niet zelf te doen. In hetzelfde moment dat wij besloten te geloven in de afscheiding en verbeten te gaan spartelen om de weg terug te vinden, is in ons hart de oplossing geboren. Onze onschuld ligt daar nog steeds in de kribbe. Ogenschijnlijk machteloos. Maar dit kleine vonkje blijkt onze verlosser, onze redder. We hoeven slechts in zekere hoop te knielen en onze hand naar Hem uit te strekken. En Hij redt ons uit de golven. Dankbaar.