Hoe gaat het met jou?

hoe-gaat-het-met-jou

Fijne vraag is dat. Iemand die oprecht belangstelling voor je heeft. Naar je luistert en om je geeft. Gewoon een beetje menselijkheid, een warm gevoel. En hoe schrijnend is het als het niet gebeurt. Als je alleen maar geeft binnen een relatie en niks terugkrijgt. Je kent het ongetwijfeld. Je bent met familie of vrienden en je hebt zelf belangstelling voor ze. Je luistert, vraagt door en toont empathie. Soms merk je het pas als je weer thuis bent. De vraag dringt zich aan je op: “hebben ze eigenlijk wel iets aan mij gevraagd? Bij een volgende gelegenheid ga je er eens op letten. Nee, weer niet. Je hebt het gevoel dat je leegloopt.

Het wordt helemaal pijnlijk als het mensen betreft waar je nauw mee samenleeft. Je intimi, zogezegd. Misschien is het je vader, je moeder of zijn het je kinderen of zelfs je partner. Je bedenkt excuses voor ze. Ach, ze hebben het ook zo druk, er gebeurt zoveel in hun leven, misschien een andere keer weer. Mogelijk kan die ander gewoon niet anders en heeft hij een licht autistisch trekje waarbij de wederkerigheid van de relatie er een beetje bij in schiet.

Ik merk dat ik kwaad word op mezelf als ik me druk maak als ik geen aandacht krijg van mensen die me dierbaar zijn. De boosheid richt zich naar binnen, om m’n vermeende zwakheid. Ik hoor sterk te zijn, niemand nodig te hebben. Maar als ik eerlijk ben voel ik wel degelijk pijn, eenzaamheid en verwijt.

Dit is het signaal dat er een vergevingsles nodig is. Want wat is er aan de hand? Ik heb me laten verleiden om te geloven in wat de Cursus aanduidt als ‘speciale relaties’. Ik meen dat mijn geluk niet compleet is zonder de aandacht en liefde van anderen. En als die anderen mij dan in mijn ogen tekort doen dan rechtvaardigt dit mijn boosheid, mijn aanval. Ze zijn schuldig en als ze dat nog niet weten dan zal ik ze subtiel laten weten dat ze me ernstig tekort doen. Ik kan bijvoorbeeld de martelaar uithangen en ze opbellen. “Hallo, hoe is het. Ik heb zolang niet van je gehoord dus ik dacht laat ik maar weer eens bellen”. Zo, die voelen ze. Vrij vertaald in Cursus-termen: jij bent schuldig en je hebt mij gemaakt tot slachtoffer. Ik zal je je zonden eens even goed inwrijven! De werkboekles van vandaag (31) luidt echter: ‘Ik ben niet het slachtoffer van de wereld die ik zie’.

Ik ben aan het projecteren. Het begint bij m’n geloof in de afscheiding. Ik meen mezelf losgedacht te hebben van God en ja, door dit te geloven voel ik een gemis. De enige echt werkzame aanpak is vaststellen dat er niks aan de hand is, het malle dwaze idee van afscheiding niet te geloven en de stille Stem van Hem, van de liefde te geloven. Maar nee, ik kies ervoor om het spel van afscheiding wel te geloven. Ik mis iets en God / jij geeft het me niet en bent daardoor schuldig. God / jij doet me iets aan.

Is deze onnozelheid dan iets om me schuldig over te voelen? Welnee, je mag dit spel spelen, als je wilt. Je mag je alleen, zielig, slachtoffer, onafhankelijke krachtpatser, martelaar voelen; als je wilt. Natuurlijk mag je, als het zogenaamd goed gaat en je wel aandacht en liefde krijgt, hiervan lekker genieten. Maar als je lijdt aan je eenzaamheid dan is het wel handig om te beseffen dat dit eigenlijk niet hoeft. Dat je het gevoel van slachtofferschap mag loslaten. Het ego zal protesteren en zeggen dat dit niet zomaar kan. Het wil het spel van beschuldigen niet opgeven omdat het daarmee de bijl legt aan de wortel van zijn eigen denkbeeldige bestaan.

Moet ik dan op mezelf blijven? Mag ik niet genieten van gezelligheid en een fijn gesprek? Tja, ons ego schiet altijd van het ene uiterste naar het andere. Verslaafd zijn aan gezelschap en verslaafd zijn aan je vermeende onafhankelijkheid zijn twee kanten van dezelfde medaille. Er is geen ikje dat afhankelijk is van andere ikjes en er is ook geen ikje dat niemand nodig heeft. Er is alleen maar Liefde. En dat ben jij.

Advertentie

Donald, cést moi

trump

Donald, wat is je gezicht toch gespannen. Wat praat je toch afgemeten, onderstreept met scherpe gebaren. Donald, waarom wil je aanvallen en beledigen? Arme Donald, je ziet zoveel gevaar om je heen en je wilt zo graag jezelf beschermen door muren te bouwen en grenzen dicht te gooien, veilig in je bunker. Donald, je doet zo stoer maar je lijkt zo bang. Je gelooft zo erg dat je kwetsbaar bent en dat je moet vechten. Arme Donald, je wilt zo graag liefde maar die laat zich niet pakken. Door je te verharden word je slechts banger en bozer.

Lieve Donald, haal eens rustig adem. Doe een lekker slobber truitje aan en een spijkerbroek. Wandel eens door het park lieve man, luister naar de vogels en kijk naar de wolken in de lucht. Voel de zachte wind op je huid. Zie de andere mensen in het park; mannen en vrouwen, jong en oud, christenen en moslims. Kijk hoe ze met elkaar praten en lachen, zie de arm om de schouder, de handdruk, de kus. Zie het licht stralen door de bomen, kijk daar, een hondje en een oude vrouw op een bankje.

Donald, ik heb je geprojecteerd om jou te kunnen veroordelen in plaats van mezelf. Ik heb al mijn vermeende zonden op jou gelegd, maar het is niet nodig. Met jou ontspan ik mijn gelaat, met jou haal ik adem en met jou laat ik mijn schild zakken en laat mijn zwaard los. Ze waren te zwaar en zo onnodig. Met jou kijk ik naar de nieuwe wereld. Nog steeds een droom, maar zacht en lieflijk. Donald in mij, ik omarm je, vergeef je en vergeet alles wat ik van je meen te weten. Liefde stroomt tussen jou en mij. Onze schouders ontspannen en de angst ebt weg. Er is warmte, en vrede. Donald, ik houd van jou.

WB 29: God is in alles wat ik zie.

 

Trots en angst

boy-superhero_1100_734_84_c1Vandaag had ik een vergadering van m’n werk. Ook ik moest een presentatie geven, iets wat ik redelijk goed schijn te kunnen maar waar ik me toch altijd druk voor maak. Ik was pas na de lunch aan de beurt dus had ik de hele ochtend om zenuwachtig te zijn. De eerste minuten van m’n verhaal merkte ik dat ik licht de bibbers had maar daarna liep het lekker. In de namiddag vatte ik de dag samen en ook dat ging goed. Aan de blikken van de deelnemers zag ik dat ik ze wist te raken en achteraf kreeg ik een compliment.

Zojuist lag ik tevreden in bad met het boek “Ik ben niet een lichaam” van Margot Krikhaar. Indrukwekkend. Goudeerlijk beschrijft ze hoe ze na een geslaagde lezing in Amersfoort een gering mate van trots ervoer en hoe ze dit bij Jezus diende te brengen. Dezelfde Jezus vond het terecht nodig mij dit boek in handen te spelen en me vlak na de vergadering met m’n neus op de feiten te drukken. Pijnlijk te moeten toegeven maar helaas, ik ervaar ook trots op mijn bijdrage aan de meeting.

“Mooi zo”, veert het ego op,” je moet je diep schamen voor die arrogantie”. En ik neem dit commentaar direct zeer serieus. Dat blijkt ook uit het feit dat ik een hekel heb aan eigengereide en zelfingenomen medemensen. Wat ik in mezelf veroordeel projecteer ik naar ‘buiten’. Typisch gevalletje van projectie; wel het splintertje in het oog van die ander zien maar niet de balk in de mijne.

Gelukkig volgt er wat helderheid. Er is niks gebeurd. Noch die anderen, noch ik zijn eigengereide opscheppers, we zijn schuldeloze kinderen van God. We zijn slechts bang en onzeker en we menen dat we de liefde van anderen nodig hebben in de vorm van complimenten en waardering. Dit als surrogaat van de echte Liefde die we willen. We menen een afgescheiden ikje te zijn dat moet vrezen voor de toorn van anderen /God en ons best moeten doen om de goedkeuring van anderen /God te krijgen. Angst en trots zijn twee kanten van dezelfde ego-medaille. Ze vormen een package-deal, zogezegd.

Mijn broeders en ik, en misschien jij ook wel een beetje, verdienen geen veroordeling voor onze uitsloverij maar we mogen wel een bevrijdingsles leren. Ik moet denken aan WB 26: Mijn aanvalgedachten zijn een aanval op mijn onkwetsbaarheid. Ik meen iets op te moeten houden waarvan ik meen dat het kwetsbaar is. Ik meen iets te moeten verdedigen tegen denkbeeldige aanvallers. Het speelt zich allemaal af in mijn denkgeest. De hele projectie van oordelende buitenstaanders en een dapper en vermoeid strijdend ikje.

Heer, dit zelfde ikje heeft niet de kracht om dit zomaar los te laten, om de medaille op te geven. De trots-angst-gevoelens lijken aan me vast te kleven. Er moet echter een andere manier zijn en ik heb altijd de keuze om te zeggen dat ik Uw hulp nodig heb. Heer, kom binnen door die piepkleine opening in mijn denkgeest. Van U is de kracht, de vergeving en de vrede. Dank.

Egoïstische gulzigaard

gulzig

De Cursus wordt pas interessant en vooral confronterend als we deze echt proberen toe te passen op concrete situaties. Neem de Werkboekles van vandaag (21): “Ik ben vastbesloten de dingen anders te zien”. Tuurlijk, ik wil dingen best wel anders zien en ik zal eens een beetje rommelen met dit idee. Maar nu concreet. Er verschijnt een man in m’n bewustzijn. Ik vind hem nukkig en stil maar wat me het meest irriteert is zijn botte egocentrisme. Bij een buffet staat hij bijvoorbeeld altijd vooraan en vervolgens schept hij onevenredig veel op van de lekkerste gerechten. Grrr, wat een ongebreidelde gulzigheid en wat een aso.

Wat is de eigenschap die ik het meest in hem verafschuw? In Jip en Janneke taal; zijn ik-hebbe-hebbe houding. Nogmaals WB 21: ik ben vastbesloten zijn ik-hebbe-hebbe houding anders te zien. Echt waar? Nee, ik ervaar direct weerstand. Ik heb helemaal geen zin om m’n afschuw hiervan te onderdrukken. Ik vind het verfoeilijk.

En nu de confronterende kracht van de Cursus: wat ik in hem zo verafschuw is iets wat ik in mezelf zie, niet accepteer en naar “buiten” (op hem) heb geprojecteerd. NEE, schreeuwt mijn ego, HIJ is een hebbe-hebbe-egoïst, IK niet. Hier wil ik helemaal niet aan, ik wil dit trekje helemaal niet in mezelf zien en ik verfoei dit juist. Maar dan, oh zo pijnlijk, komen er situaties in m’n denkgeest naar boven waarin ik onmiskenbaar ik-hebbe-hebbe gedrag vertoon. Op metafysisch niveau is mijn hele geloof dat ik een afgescheiden ikje ben zelfs een illustratie van het ik-hebbe-hebbe geloof. De eeuwige en onbegrensde liefde van God is me niet genoeg. Ik wil me “ik” voelen, dit heeft direct een gevoel van schuld en gemis tot gevolg. Ik wil de leegheid opvullen met van alles en nog wat, zelfs met de lekkerste hapjes van het buffet. En ook ik, ai ai wat akelig, ben bang hierbij tekort te komen. Er is een angstige egoïst voor nodig om een (zogenaamd) andere angstige egoïst te herkennen.

Is deze hand in eigen boezem een soort biechtdrang? Hoop ik dat je minzaam glimlacht en mij dit nare trekje vergeeft? Nee, ik hoop dat je met me meevoelt en, wellicht met een ander voorbeeld, samen met mij oog krijgt voor je projectie op denkbeeldige anderen en je grote weerstand om dit te erkennen.

Goddank is er een uitweg. We kunnen, als is het met enige tegenzin, anders kiezen en niet naar het ego luisteren maar naar de Heilige Geest. Het ego wil (zelf-)beschuldiging maar de Heilige Geest zegt: “Er is niks gebeurd, de afscheiding heeft niet plaats gevonden en jij en de man waarop je projecteert zijn volkomen onschuldig en roepen allebei slechts om liefde. Kom maar tot mij en ontvang deze liefde. Ik, de onbegrensde liefde, ik ben je verlosser en mijn Wil is dat jij je eenheid met je broeder ervaart zodat je de eenheid van jullie beiden met Mij kunt ervaren. Je bent de Heilige Zoon van God. Vrede zij met je”.

Ik ben vastbesloten mijn oordelen onder ogen te komen en er vervolgens met Hem opnieuw naar te kijken.

Slechts een droom

zinkende-vrouwVanmorgen werd ik wakker uit een droom. Ik had gedroomd dat ik op een steiger liep boven water. Voor me liepen een man en een vrouw naast elkaar. Plotseling gaf de man de vrouw een schouderduw waardoor ze in het water viel. Ze zonk direct en bleef vele meters diep op roerloos en bewusteloos op haar rug op de bodem liggen. De man aarzelde geen moment en dook haar na. Ik aarzelde wel even maar sprong ook. In het volgende beeld zat de man, die toen mijn zwager bleek, op zijn billen in het nu ondiepe water en hield de vrouw liefdevol met haar hoofd boven water. Ze was nog steeds bewusteloos. Ik trok me omhoog aan de steiger en riep omstanders dat ze 112 moesten bellen.

Toen ik wakker was geworden besefte ik direct dat het een droom betrof. “Hoe bedenk ik dit toch?”, vroeg ik me af. “Hoe kan ik bijvoorbeeld dromen over een vrouw die ik niet ken?”.

Een paar minuten later las ik WB 15: Mijn gedachten zijn beelden die ik heb gemaakt. Natuurlijk, dacht ik, het is net als met die droom. Ook als we wakker zijn bedenken we van alles en nemen het dan heel serieus en denken dat het de waarheid is. Maar goed, de droom was nu ontmaskerd als een vreemd gedachtenspinsel en ik kan er ook wel wat begrip voor opbrengen dat niet alles wat ik nu denk even zinvol is.

Maar dan gaat de les verder. Haast achteloos presenteert de werkboekles een oefening waarbij ze je vraagt rustig om je heen te kijken en alles wat je meent te zien te bestempelen als een beeld dat je hebt gemaakt. Gaat ie dan:

  • Die lamp is een beeld dat ik heb gemaakt
  • Dat gordijn is een beeld dat ik heb gemaakt
  • M’n hand is een beeld dat ik heb gemaakt
  • M’n vrouw naast me is een beeld dat ik heb gemaakt.

 

Tjonge, aparte oefening, what’s next.

MAAR HO EFFE! Wat doe ik deze oefening makkelijk af als een apart gedachtenexperimentje. Die zinnen even rustig babbelen en er een beetje mee spelen is één ding. Maar overweeg nu eens dat ze echt waar zijn. Overweeg eens dat lamp, gordijn, hand en partner niet meer werkelijkheidswaarde hebben dan steiger, zwager en de gezonken vrouw! Pas nu komt de ongelofelijke radicaliteit van de werkboekles naar boven. Want wat moet ik bekennen als ik eerlijk ben? Dan moet ik toegeven dat ik geen moer geloof van wat ik net heb liggen oefenen.

NATUURLIJK ZIJN DIE LAMP, DAT GORDIJN, MIJN HAND EN MIJN PARTNER GEEN BEELDEN DIE IK HEB GEMAAKT! DEZE ZIJN NATUURLIJK HARTSTIKKE ECHT!

Ik zie een enorme weerstand om serieus te overwegen dat deze zogenaamd echte wereld waarin ik zojuist ben wakker geworden niet meer is dan een voortzetting van de droom. Een beetje dollen met wat zinnetjes die ik uitspreek is één ding maar serieus de waarheid overwegen van wat ik zo lig te brabbelen is van een andere orde. In feite zie ik een grote muur van ongeloof voor me opdoemen. Deze wereld is natuurlijk echt en de droom niet; ik weet het zeker want zo ervaar ik het in het merg en been.

Deze muur van ongeloof verkies ik echter zelf daar te bouwen. Want wat gebeurt er als er een gaatje in deze muur komt zoals door het doen van de oefening? Dan word ik geconfronteerd met een tot dan toe onbewuste angst. Wat als wat ik meen te zien echt niet echt is? Er wordt geschud aan de fundamenten van een zo vertrouwd wereldbeeld. Een beeld dat ik zelfsprekend vind en nooit als beeld zie.

De oefening licht een tipje van de sluier van de illusie op. Want er is geen wereld, alleen maar denkgeest. Alleen maar eenheid en liefde. Maar we willen ons zo graag als ikje ervaren dat we ons los denken van deze eenheid. Dit kost energie want we moeten de muur als een schild in stand houden. We moeten onze projecties maken en in stand houden. Want op het moment dat de Cursus met WB 15 op dit denkbeeldige muurtje klopt dan schrikken we ons te pletter. We willen koste wat het kost onze illusie overeind houden en serieus blijven nemen. Dus nemen we de werkboekles maar wat minder serieus. Want stel je eens voor dat het echt waar is. Dat we ook alles wat we zien als we menen wakker te zijn alleen maar bedacht hebben. Stel je eens voor.

Jezus is in deze les zo geduldig en liefdevol. Hij vraagt ons niet om de muur van ongeloof omver te rammen en voor ons gevoel de gevaarlijke sprong in het onbekende te maken. We mogen net zo ver gaan in dit experiment als we durven. En als je toch wat angst ervaart? Weet dat er iemand vlak achter je staat. Een liefdevolle oudere broer die precies weet wat je doormaakt. Hij biedt je een geweldige steun aan. “Zullen we samen nog eens kijken”?

Ook een slome student?

img_0563Hoe oud ben jij binnen de droom? Ik ben nu 55 jaar. En herken je dit? Tijdens een spaarzaam helder moment besef je dat je zoveel gedaan hebt tijdens je spirituele zoektocht waar je totaal niks aan hebt. Ego-stuff. Druk gedoe dat vrij weinig te maken had met luisteren naar de Heilige Geest. Je hebt het idee dat je kostbare tijd hebt verspild en je neemt vervolgens dit idee ook weer erg serieus. Je kunt jezelf wel voor de kop slaan dat je zo’n trage leerling bent. Heb je nu nog wel genoeg tijd in dit leven om totale overgave te bereiken? Je voelt je Sloompie Gonzalez, de traagste muis uit heel Mexico.

In feite is dit een herhaling van het aloude kleine dwaze idee waar de Zoon om vergat te lachen. De Heilige Geest zal je nooit zo streng toespreken en je bekritiseren. Hij ziet slechts dat je de illusie van afgescheidenheid weer erg serieus aan het nemen bent. Dat je gelooft in een afgescheiden ikje dat ergens kan komen maar dat daar wel een bepaalde tijd voor nodig denkt te hebben.

Liefde glimlacht slechts. Vol geduld, vol vertrouwen en altijd onmiddellijk aanwezig als we stoppen met vechten en streven. Op liefde zit geen rem, geen vertraging. Wij zélf zoeken uitstel in ons drukke gedoe. Waarom? Uit angst voor die liefde, voor dat wat we werkelijk zijn, voor dat wat ons altijd gedragen heeft, draagt en dragen zal. Zolang we er voor kiezen om in de illusie van tijd en verandering te geloven. Maar in feite eeuwig NU. Geef je over aan Zijn liefde, het is nooit te laat en kan altijd NU.

Ons wereldbeeld

wereldbeeld

Stel je eens voor..

Eerste weekend in het nieuwe jaar. Gezellig koffie drinken bij de familie.

“En, nog goed voornemens?”, roept oom Piet, gangmaker zoals altijd. De klassieke thema’s passeren snel de revue. De vrouw van oom Piet, tante Els, gaat weer eens stoppen met roken. Buurvrouw Vera wil wat pondjes kwijt maar heeft direct spijt dat ze haar mond heeft opengedaan nu alle aanwezigen bedekt kijken naar haar inderdaad wat forse omvang. Tante Marie voelt het goed aan en leidt de aandacht af door te zeggen dat ze ook wat beter gaat opletten wat ze in het nieuwe jaar gaat eten. De plak cake laat ze overigens nog even niet staan.

“Ik ben begonnen met een cursus aquarellen”, zegt zus Esther. Ze was altijd al erg creatief. Aangespoord door de onthullingen van anderen roept Ronald: “ik ben ook begonnen met een cursus, een soort thuisstudie!” “Oh, waarover”, vraagt Esther, licht geïrriteerd dat ze zo snel de aandacht al weer kwijt is. “Uh, het is een beetje levensbeschouwelijk”, probeert Ronald terug te krabbelen. “Filosofie?”, probeert Esther. Ronald heeft het gevoel dat hij zich op glad ijs heeft begeven. “Nou, uh, nee, het heet een Cursus in Wonderen”. Het andere gesprek op de bank valt nu ook stil en alle ogen zijn op Ronald gericht. “Wonderen?”, vraagt oma. “Ach, ja, ik kan er nog niet zo veel over zeggen want ik ben eigenlijk net begonnen”, aarzelt Ronald. “Is het dan van het LOI of van het NTI”, probeert Esther hem op gang te helpen. “Nee, je doet die cursus gewoon zelf”. “Een soort goochelcursus?!’, grapt Piet. “Nou nee…, maar ik heb pas zeven van de 365 lessen gedaan dus ik kan er niet zoveel over zeggen”. Het is te laat, Ronald kan niet meer terug. “Waar gingen de eerste lessen dan over?’, vraagt Esther verder..

Tot zover. Stel je eens voor dat Ronald nu vertelt dat hij geleerd heeft dat niks wat hij meent te zien of te denken in feite iets voorstelt. Hoe reageren ‘normale mensen’ op zo’n uitspraak? Toch is dit de manier waarop de Cursus uit de startblokken schiet; compromisloos radicaal.

Gelukkig hoeven we maar een paar minuutjes deze inzichten tot ons te laten komen. De meeste lezers van dit blog zijn al langer bekend met de Cursus dus we weten waar het op uit gaat lopen; er zal weinig van ons wereldbeeld overblijven.

Vanmorgen las ik in WB 7 dat voorbeeld van een (thee)kopje. Als je er onbevangen naar kijkt dan moet je erkennen dat het alleen bij gratie van je ervaringen is dat je enig benul hebt waarop je je blik laat rusten. Kijken is één manier waarop we ervaringen menen te krijgen. We geloven dat we nog meer poorten naar de wereld hebben, onze zintuigen. Door die poortjes zou informatie van buiten naar binnen stromen.

De Cursus is een methode om ons uiteindelijk te leren beseffen dat het precies omgekeerd is. Wij zijn niet in een wereld waar we kennis van kunnen nemen via onze zintuigen. Nee, er is geen binnen en geen buiten maar slechts denkgeest. Binnen die denkgeest ontstaat de behoefte om een buitenwereld te projecteren zodat er, als contrast, een echt bestaande binnenwereld, een ikje, lijkt te zijn. Zintuigen zijn valse getuigen die ons ‘helpen’ om de illusie van de geprojecteerde nepwereld als echt te beleven. Leg dat maar eens uit aan je vrienden en familieleden.

Ze zouden je niet geloven en als we heel eerlijk zijn moeten we erkennen dat wij het zelf ook nauwelijks kunnen geloven. Goddank is het ook geen kwestie van geloof. De Cursus vraagt ons slechts om die radicale uitspraken rustig in gedachten te houden, ze eens zonder gepieker te beschouwen, te doorvoelen. Als je dat doet dan is het logisch als je in eerste instantie wat weerstand ervaart en er een ongemakkelijk gevoel bij krijgt. Voorwaar een goed teken. Als wij als ikje direct zouden roepen dat we het helemaal begrijpen en volkomen logisch vinden, dan is de kans groot dat dit niet meer is dan een veilige mentale instemming. Dit is net zo veilig als zeggen dat het onzin is. Ons zogenaamde instrument om te beoordelen of iets klopt wordt in eerste instantie gevormd door de hersenen. Naast genoemde zintuigen zijn ook de hersen bedoeld om lekker aan de gang te gaan met zaken die zich afspelen in tijd en ruimte. In feite weer omgekeerd; we projecteren zaken in tijd en ruimte omdat we deze dimensies nodig hebben om ons afgescheiden te kunnen voelen. Wat blijft er van “mij” over als ik niet met de hersenen en de zintuigen kan kauwen op illusies die zich binnen tijd en ruimte voor lijken te doen?

Te heftige kost? Prima. Lekker voorbij laten trekken en WB 7 nog eens af en toe doen. We hoeven de lessen niet eens te begrijpen. Ze werken vanZelf.

WB7: Ik zie alleen het verleden.

Het roer uit handen..

captain

Op een gegeven moment krijg je een beetje in de smiezen dat je vanuit je drukke “ikje” niet echt een bijdrage aan je gevoel van vrede kunt leveren. Als je ergens door van streek bent en je wilt iets in de situatie veranderen dan staat ons ego direct klaar met goede adviezen en een strijdplan. Het heeft de arrogantie dat het denkt de situatie te kunnen overzien, beoordelen, te bepalen welke kant het op moet en daarvoor de noodzakelijke stappen te zetten. Natuurlijk tuin ik hier zelf ook met regelmaat in. Het kan dan even duren maar uiteindelijk moet ik erkennen dat ik alleen maar drukte en bezigheid ervaar en niet bepaald vrede. Pas dan besef ik dat het roer om moet. Laat ik het preciezer zeggen; ik moet het roer aan Iemand anders geven, aan de Heilige Geest. De tekst uit WB 361-365 echoot na in mijn hoofd: “Want U wil ik volgen, in de zekerheid dat Uw leiding mij vrede geeft”.

Gaat dit van harte? Nee, gek genoeg niet. Ik blijk een eigenwijs ventje dat het allemaal goed lijkt te weten. Al mijn beperkte opvattingen gaan echter uit van de illusie van afgescheidenheid. Ze zijn erop gericht om het ego te dienen. Om zijn denkbeeldige leventje te beschermen, te koesteren en belangrijk te maken. Alles wat uit dit kleine kokertje voorkomt is per definitie beperkt en onjuist.

Zojuist las ik uit het Tekstboek Hoofdstuk 9 III. Het corrigeren van vergissingen. Dit gaat over onze kritische houding ten opzichte van anderen. Regel 2 is verhelderend: “Voor het ego is het aardig en juist en goed om op fouten te wijzen en ze te ‘corrigeren’. Dit is volkomen zinnig voor het ego, dat geen besef heeft van wat fouten zijn en wat correctie is”.

Het is één en hetzelfde; we weten niet wat we zelf moeten doen en we hebben ook geen flauw benul van wat goed of fout is in een ander. Het is onmogelijk om zelf vrede te ervaren en door te gaan met het beoordelen van anderen. De Cursus stelt dat ideeën de denkgeest niet verlaten. We kunnen niet met twee maten meten. Als we ons vermogen tot oordelen van anderen serieus nemen zullen we altijd het gevoel hebben zelf ook be-/veroordeeld te worden. Ergo; geen eenheid, geen liefde, geen vrede. Het is alsof we een mes willen hanteren zonder handvat met alleen maar scherpe kanten. Zodra we gaan snijden in een ander, snijden we net zozeer in ons eigen vel.

Je kunt hier een soort gevoel voor krijgen. Zodra je iemand slechter (of beter) vindt dan jezelf voel je dat je de denkbeeldige afscheiding van de liefde koestert. Dit dient een signaal voor ons te worden. Een signaal om Hulp in te roepen Die voor ons het wonder van verzoening kan verrichten. Die Hulp is er altijd, 100% betrouwbaar en bereidwillig.

Als je niet uit de startblokken komt om jezelf of een ander aan te pakken maar je onwetendheid erkent en hulp vraagt dan kun je je weerstand hiertegen opmerken. De neiging om wél te oordelen en te sturen is haast niet te weerstaan. Goddank is er dus Hulp. Zeg: “Omdat ik mezelf wil kennen zie ik jou als Gods Zoon en mijn broeder (T H9 II-12)” Vertrouw, en richt je op Hem. Weiger mee te gaan in die makkelijke stroom om te oordelen die je een misleidend gevoel van kracht geeft. “De Heilige Geest vergeeft alles, omdat God alles heeft geschapen. Neem Zijn functie niet over, of je zult de jouwe vergeten (III-8)” Dat is het wonderlijke; je voelt de Liefde van God pas door jezelf stromen als je toestaat dat deze Liefde door jou heen naar een ander stroomt. Vanuit ons kleine ikje kunnen we niet echt liefhebben. Dat hoeft ook niet. We hoeven liefde niet te zoeken, ze is. We hoeven slechts te stoppen met tegenwerken en dan stroomt ze vanZelf, overvloedig en vol van vrede.

Geef in vertrouwen het roer uit handen.