Met onze voeten in de modder

modderlaarzenLaten we onszelf niet voor de gek houden. We zijn er, als we eerlijk zijn, van overtuigd dat wat we meemaken in onze zogenaamde gewone wereld echt is. De Cursus zien we vervolgens als een manier om ons lijden iets te verzachten. Is deze zienswijze slecht, verkeerd of zondig? Moeten we ons ervoor schamen? Allerminst. Ik heb zelf veel aan woorden die ooit door de Cursus-leraar Ken Wapnick werden uitgesproken: “laten we binnen onze droom alsjeblieft gewoon blijven doen”.

Wat bedoelt hij daar, volgens mij althans, mee? Dat hoeven we niet zo ingewikkeld te maken. Het betreft heel gewone dingen. Als we hoofdpijn hebben dan mogen we een paracetamol nemen. Als we gekweld worden door depressieve gevoelens mogen we de hulp zoeken van een arts of psychiater. Als onze moeder in de verzorgingsflat slecht behandeld wordt dan gaan we praten met de verpleging of met de directie. Ga zo maar door.

Het is echter fijn voor onszelf als we ons midden in onze stormpjes en stormen de waarheid tenminste enigszins kunnen herinneren. Als ons bijvoorbeeld een Cursus-tekst te binnen schiet die ons een beetje uittilt boven het slagveld. Misschien lukt dat niet in de hectiek van het moment zelf. Wellicht misschien dan een paar uur, dagen of zelfs vele jaren later. Ik merk hier zelf een ontwikkeling in.  Als trage leerling duurde het gewoonlijk nogal even voordat ik enige vorm van bezinning over het gebeuren kon opbrengen. Eerst ging ik volledig kopje onder in de strijd en de daarbij behorende gevoelens van angst, agressie en schuld. Gelukkig is er een bescheiden verandering opgetreden. Ik krijg nu iets sneller in de smiezen wanneer ik me aan het verliezen ben in de illusie. Soms herinner ik het me nu in het moment zelf. Mij helpt het dat teksten van werkboeklessen me dan “spontaan” te binnen schieten. Het zijn teksten die in feite allemaal dezelfde kant op wijzen en die me confronteren met een vraag:

Geloof ik nu werkelijk dat mij- of een ander iets naars overkomt?

Stel jezelf deze vraag maar eens een paar keer in de loop van de dag. Voor mij werkt deze als een soort wake-up-call. Mijn antwoord is namelijk vaak: “jazeker!”. Ik geloof dan dat ik ergens last van heb, iets fout of juist goed gedaan heb, een onzekere tijd tegemoet ga enzovoort. Grootste gemene deler in al deze opvattingen is de basisaanname van een ikje dat van alles overkomt. En laat dat nou net de grote grap van de hele illusie zijn. Er is geen ikje in tijd en ruimte die van alles meemaakt en uiteindelijk een betere kwaliteit van leven gaat krijgen dankzij de Cursus.

Vervolgens, nadat het besef dat ik mezelf fop is binnengekomen, kan het makkelijk gebeuren dat mijn reactie is dat ik ga geloven dat ik wat ik aan ellende meemaak moet gaan weg-cursussen. Dit is wat Ken Wapnick dus abnormaal gedrag zou noemen: ik vind dat ik boven de pijn van mezelf en anderen moet staan en gebruik dit als argument om niks te doen en in feite als een soort apathische en onverschillige masochist weg te zweven. Wat laat dit zien? Dat ik nog steeds geloof dat het ikje van alles overkomt maar dat dit ikje niks hoort te doen.

Kortzichtigheid en tunnelvisie zijn hier kenmerken van. Immers, pijn en ellende van mezelf of van anderen worden gezien als speciale situaties die ik moet fiksen middels de Cursus. Ik zie niet dat deze zaken maar een topje zijn van de berg van mijn geloof in afgescheidenheid. Even heel stevig gesteld; als ik op die toer wil blijven doorgaan kan ik ook maar beter direct ophouden met ademhalen en hoef ik ook niet uit te kijken bij het oversteken. Wat kan er mis gaan? Er is toch geen ikje? De Cursus spreekt van ons geloof in magie. Elk instrument wat we in de droom verkiezen te gebruiken, van paracetamol tot blijven ademen, is niet meer dan een beroep doen op magie. We kunnen magie echter niet afzweren terwijl we er eigenlijk nog in geloven. We handelen dan nog niet vanuit een echt weten maar vanuit een oppervlakkige aanname.

En hiermee is ons speelveld binnen de droom wel geschetst. Aan de ene kant het totaal onbewust tekeer gaan op het slagveld en aan de andere kant een nep-spirituele houding van onthechting en passiviteit. Wat dan wel?

Jezus spreekt soms mooi van ‘we mogen in de (droom-)wereld zijn maar weten dat we niet van de wereld zijn”. Iets platter gezegd; we mogen met onze voeten in de modder werken en toch ons hoofd opheffen. We mogen al ploeterend gaan leren hoe we toch een Stem mogen gaan horen die ons inspireert. We mogen een kracht en liefde gaan ervaren die via ons de droom binnenstroomt en reikt naar onze broeders zusters en naar onszelf. We mogen in die ander onszelf gaan herkennen. Wat we voor onze broeder doen is voor de Christus en voor onszelf gedaan. Geven en ontvangen zijn daadwerkelijk één. Door onze broeder niet langer te zien als “die ander” maar als Christus mogen we zien dat onze vergeving van hem zorgt voor het stromen van liefde. Van ons naar hem, van hem naar ons.

WB 176: Geef me jouw zegen, heilige Zoon van God.

We zijn geen geïsoleerd ikje dat zwetend en ploeterend in modderlaarsjes de wereld probeert te redden. We zijn heilige, onbegrensde zonen van God, van de liefde.

WB 176: Ik ben zoals God mij geschapen heeft.

Advertentie

Uitnodiging van Hem

uitnodiging

We kunnen lang blijven praten over non-dualiteit. Ik doe daar ook graag aan mee. Op zich is daar ook niks mis mee en het is vooral nuttig om te zien dat je op een gegeven moment vastloopt in het denken waar wij zoveel gezag aan hebben toegekend. Ik kreeg zo’n vastloper een kleine 10 jaar geleden nadat ik keer op keer geprobeerd had mijn draai te vinden binnen het klassiek Christelijke geloof. Toch nog min of meer plotseling zag ik een terugkerend patroon in mijn zoektocht tot dan toen. Ik zag dat ik “loopings” maakte. Telkens meende ik een waterdichte theorie, of liever gezegd, Christologie gevonden te hebben. Grootste uitdaging was om binnen de duale visie Gods liefde te rijmen met de ellende die ik om me heen zag. Elke constructie die ik vond of bedacht bleek een beperkte houdbaarheid te hebben. Na verloop van tijd kwamen er haarscheurtjes in en vervolgens stortte het kaartenpakhuis weer in elkaar. Totdat het besef daagde dat elk concept dat ik uit een heilig boek adopteerde, bedacht had, nu geloofde of nog bedenken zou totaal willekeurig was en vroeger of later af zou brokkelen.

Zo, dat gaf lucht. Grootste winst dat dat ik geen last meer had van het beeld van een straffende God. Op zich voldoende aanleiding voor blijdschap en een heel wat zonniger leven. Ook een les in respect richting anderen want ik hoefde niemand meer van mijn gelijk te overtuigen, te evangeliseren of anderszins anderen te redden. Ik ervaarde dit als “verlichting” maar wel in engere zin. Ik had geen last meer van monotheïstische levensovertuigingen waarin een goddelijke macht mij zijn wispelturige wil probeerde op te leggen. Ik wens dit inzicht en deze opluchting iedereen toe, ook mijn broeders en zusters die zich tuis voelen in andere monotheïstische religies. God is liefde; punt.

En toch. De non-dualistische visie beknelde inderdaad niet. Ik hoefde niet dagelijks mijn verstand in een onmogelijke spagaat te dwingen. Er is echter een verschil tussen verstandelijk instemmen met de non-duale waarheid en deze realiseren, zoals dat heet. Voor dat je het in de gaten hebt ga je over deze realisatie weer nieuwe denkbeelden fabriceren, geloven en verdedigen. Deze neiging stemde me, toen ik het in de smiezen kreeg, overigens wel weer een stuk milder richting mijn verleden en richting volgelingen van externe Goden. De kwestie van realisatie gaat nogal wat verder dan het opgeven van het geloof in een externe God. Atheïsme of een agnostische levenshouding zijn geen synoniemen met realisatie.

Wat is er namelijk aan de hand? In klassiek Christelijke termen: het ik blijft op de troon van God zitten. In Cursus-termen: we blijven luisteren naar de stem van het ego en niet die van de Heilige Geest. Beide formuleringen getuigen overigens nog steeds van een duale visie: een “ik” dat op een stoel zit of een “ik” dat gaat kiezen. Kennelijk zijn we er niet nadat we het beeld van God aan stukken hebben geslagen. Na een tijdelijke opluchting blijven we achter in aanbidding voor andere afgoden; die van een ikje en die van fenomenen in een wereld van tijd en ruimte om ons heen.

De Cursus kan zorgen voor het uitbreiden van het inzicht. Terecht stelt ze dat het niet gaat om het opstellen van een universele theologie. Er bestaat echter wel zoiets als een universele ervaring waarbij het niet behulpzaam is om jezelf direct te blokkeren met de vraag of er dan nog een “ik” is die iets aan het ervaren is. Daar zit hem namelijk precies de crux. De Cursus, en andere non-duale visies, wijzen erop dat niet alleen onze klassieke god niet meer is dan een projectie van onszelf, maar dat dit ook geldt voor de wereld die we om ons heen menen te zien. Het valt al niet mee om hier verstandelijk iets bij voor te stellen laat staan om het als waarheid te ervaren en te realiseren. Hier komen de werkboeklessen om de hoek kijken. Hierin worden we gevraagd om ons verstand en onze vooroordelen even te parkeren en de oefeningen maar eens gewoon te doen. Vergeving vormt hierin de sleutel. Hierin wordt eerst de projectie teruggenomen en vervolgens geclassificeerd als onschuldig en van eigen makelij. Maar daar blijft het niet bij. De bijl komt uiteindelijk terecht bij de wortel van de boom; ons geloof dat we een actieve denker, doener, dader, slachtoffer enzovoort zijn. Er worden vragen gesteld aan de realiteit van de interne-prater die zich in ons hoofd lijkt te bevinden. En nu wordt het heet onder de voeten van dit geloof in de validiteit van dit ikje. Het wordt namelijk langzaam maar zeker ontmaskerd en herkend als van dezelfde makelij als wat we buiten ons menen te zien. Eigenlijk niet veel meer dan een hallucinatie van gebakken lucht of, wat chiquer gezegd, alles is Bewustzijn. Wat gebeurt er als het ik-beeld zelf vergeven wordt?

En hier wordt het ikje bang. Onbewust hangt het aan de realiteit van de wereld buiten hem en al helemaal aan de realiteit van hemzelf. De gedachte dat alles wat we menen te zien, inclusief onszelf, niets meer is dan een gedachte waar we als tijdloze en vormloze Christus even mee wilden spelen, is te pittig. We kiezen ervoor de ervaring onze ware natuur, oneindige en vormloze liefde, te verdringen door vast te klampen aan de realiteit van wereld en zelfbeeld.

En wat nu? Lees werkboekles 165 en laat je aanspreken als de Christus die je bent. Zie hoe klein de bereidheid van ons maar hoeft te zijn om Zijn licht binnen te laten stromen in de denkgeest. En kijk dan maar eens wat er gebeurt. Kom er met mij achter hoe wonderlijk dit is en hoe we met onze mond vol tanden komen te staan als we hierover willen praten. Dit praten wordt zo droog, zo abstract terwijl het feest in volle gang is. Geef je over aan Hem en laat je verbazen over Zijn zijn.

WB 165: Laat mijn denkgeest de Gedachte van God niet afwijzen.

Dodelijke muggenbult?

mug

Als wij werkboekles 163 lezen: “Er is geen dood. De Zoon van God is vrij”, dan blijven onze gedachten gewoonlijk steken op het idee van de dood van ons lichaam. Ons ego protesteert heftig en verwijt ons overmoedige grootspraak. Het zijn ook geen woorden om lichtvoetig te gebruiken. Wanneer we beweren niet bang te zijn voor de dood terwijl we nog steeds geloven dat we in een wereld leven waarin ons van alles overkomt dan is deze uitspraak ook niet meer dan grootspraak.

De Cursus laat zien dat de angst voor de ogenschijnlijke fysieke dood een symbool is, een heel krachtig symbool overigens, voor ons geloof in onze afscheiding in alle ontelbare voorbeelden binnen de illusie. De, in onze ogen, zowel grote voorbeelden als de schijnbare onbenullige voorbeelden.

Laat me dit illustreren. Vanmorgen meende ik dat ik het slachtoffer geworden was van een bloeddorstige mug. Deze had m’n voet weten te vinden en daaruit wat bloed afgetapt. Kennelijk is het daarbij nodig wat gif achter te laten zodat de voet nog uren hinderlijk jeukt. Nu komt het: zolang ik geloof dat er een ikje is dat een lichaam heeft dat prooi is geweest van een klein dingetje buiten mij toon ik aan dat ik nog steeds geloof in de dood.

Het ego wil vervolgens dit soort voorbeelden laten ontsporen door zich dood te gaan staren op de slachtoffer-dader vraag met daaraan gekoppeld dezelfde kwestie in termen van onschuld en schuld. Want als ik beweer dat me niets van buitenaf kan overkomen dan moet ik wel volgens het ego schuldig zijn aan m’n eigen muggenbult. Emoties lopen hoog op als het geen mugje betreft maar een menselijke verkrachter of moordenaar. Maar nee, ik ben noch onschuldig slachtoffer noch schuldige dader. De ultieme conclusie van de Cursus is namelijk dat ik helemaal niet ben als afgescheiden ikje. Maar deze visie is veel te heftig voor dit denkbeeldige ikje. Het is liever slachtoffer of desnoods dader maar het wil absoluut niet horen dat z’n hele ik-besef een illusie is.

Daarom verkiest het ervoor te geloven in de dood, om de dood te aanbidden als afgod. Het is een vlucht voor het besef van de heerlijke waarheid dat de Zoon van God nog steeds is zoals Hij geschapen werd. Onbegrensde eeuwige liefde.

Terug naar de muggenbult, naar de illusie. De niveauverwarring wordt hier al snel groot. We vragen ons af wat we met de kennis van de Cursus nu in Godsnaam moeten doen? Moeten we dit bultje en de jeuk met alle macht negeren en proberen weg-te-cursussen? Of juist niet? Lieve broeders en zusters, dat doet er totaal niet toe. We worden opgeroepen om oog te krijgen voor wat er in de denkgeest gebeurt. “Hee, ik geloof kennelijk dat er een ikje is dat dapper moet standhouden tegen de jeuk en vooral niet mag krabben. Wat een grappig geloof. En ja zeg, ik zie dat ik nu even extra geloof dat ik een ikje ben.” Of misschien: “Hee, ik zie dat ik een ikje ben dat van de jeuk af wil en een tube Azaron pakt. Kijk, het ikje denkt nu dat het iets beter gaat omdat de jeuk wegtrekt. Grappig zeg, dit geloof in een ikje dat van alles voor elkaar krijgt”. Dit alles is totaal onschuldig en niet meer dan een mogelijkheid om wat te leren.

Jezus heeft besloten een voorbeeld te kiezen dat jullie wat meer zal aanspreken dan mijn muggenbult. Hij heeft laten zien hoe Hij aankeek tegen de kruisiging. Hij heeft geweigerd hier de schuldvraag te lanceren en besloot liefdevol te blijven kijken naar de soldaten die hem aan het kruis sloegen. Hij heeft laten zien dat hij in de soldaten zijn broeders zag. Hij zag in hen de liefde die ze zijn (WB 161: Geef me jouw zegen, heilige Zoon van God) opdat hij op ultieme wijze WB 162 kon laten zien: Ik ben zoals God mij geschapen heeft zodat wij overtuigd mochten raken van WB 163: Er is geen dood. De Zoon van God is vrij.

Kijk hieronder met me mee hoe dit voorbeeld Paulus tot jubelen bracht. Verslik je niet in het woord “zonde” wat niet meer wil zeggen als geloof in afgescheidenheid, in een ikje. Jezus, dank voor uw voorbeeld en dat u ons de weg van overgave aan de liefde hebt laten zien!

1 Korintiërs 15

53 Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen.54 En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden, dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning.55 Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?56 De prikkel nu des doods is de zonde; en de kracht der zonde is de wet.57 Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus.

 

Ontstollend ikje

kinderhandenmetlichtje

Gisteren namen we de projectie terug van een broeder op wie we boos waren. We konden zien dat het negatieve beeld dat we van hem koesteren bestaat uit gestolde energie, gestold bewustzijn. Vergeven is het voorbijzien aan deze vorm en op die wijze het licht, de warmte, de energie van dit gestolde bewustzijn weer vrij laten komen. Alleen hierdoor is het mogelijk dat je dezelfde energie, hetzelfde bewustzijn in jezelf herkent als je ware Identiteit.

Dit voorbeeld met boosheid op een broeder is slechts een voorbeeld van het universele principe van vergeving van de wereld die we menen te zien. Er is geen rangorde in wonderen en ook niet in illusies. Alles wat we buiten ons menen te zien is niets anders dan een projectie die bedoeld is om de illusie van afgescheidenheid in stand te houden. Niet alleen negatieve opvattingen die we over andere mensen koesteren. Nee, elke waarneming, elke perceptie, elk gevoel, elke conceptuele opvatting. Ons geloof in elke waarneming van iets buiten ons is slechts een spelletje om ons lekker “ik” te kunnen blijven voelen.

Maar wie is die ik? Kijk nu eens naar binnen en ervaar de afgescheiden identiteit van wat jij “ik” noemt. Zie je hoe vanzelfsprekend je het vindt dat dit ikje echt is? Zie je hoe je meent dat dit ikje bestaat in tijd en ruimte en dat het dingen moet bedenken, doen en bereiken om verlicht te worden? Maar wat is dit ikje? En nu komt de crux. Dit ikje is niets meer of niets minder dan een ander beeld waarin we zijn gaan geloven. Het beeld dat je hebt van een broeder, van een tafel, van een hondendrol, van een gevoel, van een gedachten van alles wat je meent te zien is van exact dezelfde kwaliteit, gestold bewustzijn, als dat van je ik-gevoel. Ongedeeld bewustzijn had niets anders om de illusie te scheppen dan zichzelf. Als een spin die een web maakt vanuit haar eigen materie zo maakte bewustzijn de droom van de buitenwereld en de droom van een hiervan afgescheiden ikje.

Vergeven is het laten oplossen van de gestolde energie. Gisteren merkten we bevrijding toen we dat ene negatieve beeld van die broeder konden neutraliseren en vervolgens omarmen. Een scheidslijn leek weg te vallen. Liefde kon weer stromen. Vandaag worden we uitgenodigd vergeving uit te breiden naar het beeld van onszelf.

WB 162: Ik ben zoals God mij geschapen heeft.

Kijk naar de ogenschijnlijke substantie van dat ikje. Zie dat het iets voor lijkt te stellen en bekijk ook dit ik-concept eerst neutraal. Laat je zelfoordeel varen en neem een onderzoekende houding aan, nieuwsgierig haast. Hoe voelt het, hoe hard is het, hoe groot is het? Neem hier de tijd voor. Beter kun je deze niet gebruiken dan voor vergevingsoefeningen. Neem vervolgens je zelfbeeld in je handpalm, je oordelen, je pijntjes, gedachten en gevoelens en kijk er met mededogen naar, liefdevol. Zie hoe dit brokje gestold bewustzijn net als die zwarte kool van gisteren langzaam gaat gloeien. Het gaat licht verspreiden en warmte. Het wordt licht, heel licht en transparant. Ik ben zoals God mij geschapen heeft.

“Er is geen droom die niet door deze woorden wordt verjaagd, geen gedachte aan zonde en geen illusie die de droom bevat, die niet zal vervluchtigen ten overstaan van hun macht”

Gestolde zwarte haat

kampvuur_sessie_free-use

Wat een oefening krijgen we vandaag aangeboden in werkboekles 161:

“Geef me jouw zegen heilige Zoon van God”.

De Cursus vraagt ons om één broeder (of zuster) in gedachten te nemen en hem om verlossing te vragen. Wat een totale omkering van de manier waarop ik gewoonlijk denk. Als ik op mijn stoel ga zitten op mijn zolderkamer komt er direct een beeld naar boven van een man waar ik een lichte aversie tegen heb. Ik heb van hem de indruk dat hij me niet zo graag mag. Dit meen ik te af te kunnen leiden uit de manier waarop hij naar me kijkt en uit het feit dat hij me nadrukkelijk lijkt te negeren door me niet te groeten, zelfs niet als ik vriendelijk naar hem knik.

“Nou, dan niet”, denk ik dan op mijn beurt en als ik heel eerlijk ben, moet ik bekennen dat ik dit aanvul met iets weinig fraais zoals “eikel”. Laat ik het niet mooier maken dan het is. Natuurlijk komt deze persoon wel vaker in mijn gedachten als ik vergevingsoefeningen doe. Ik kom hiermee echter niet veel verder dan dat ik mezelf forceer en probeer met een moeizame glimlach een liefdevolle gedachte voor deze broeder eruit te persen. De Cursus noemt dit “vergeving om te doden”. Het komt voort uit een arrogantie die zoiets zegt als “laat ik maar de wijste zijn”. Ondertussen versterk ik hiermee mijn overtuiging dat deze broeder fout is en dat ik als persoon op een spiritueel pad boven hem verheven ben. Natuurlijk houd ik deze duistere gedachten en gevoelens zorgvuldig verborgen want echt trots ben ik er niet op. Toch moet ook deze onderste, modderige steen boven komen anders zal er binnen in mij niets kunnen veranderen.

Goed dan, deze broeder verschijnt in m’n gedachten. Moet ik hem nu om een zegen vragen? Moet ik gaan slijmen om zijn goedkeuring te krijgen? Een vriendelijk knikje, een groet? Nee natuurlijk niet. Dat zou slechts meer van hetzelfde zijn, van nep-vergeven waarbij ik nog steeds denk dat ik de wijste ben. Nee, ik mag zien dat het beeld dat ik van hem heb een soort symbool is van gestolde, negatieve energie. Ik heb met deze energie een vorm gemaakt, een afgod, waar ik mijn haat op kan richten. Als ik heel goed oplet kan ik voelen wat dit met mij doet. Ik kan een verharding voelen in mijn afkeer. En dan dat bekende paradoxale fenomeen; ik koester deze verharding, deze bevestiging van het zogenaamde feit dat ik sterk en afgescheiden ben. Dat ik op mezelf sta en de goedkeuring van een ander helemaal niet nodig heb. Pff, ik heb helemaal niemand nodig, waarom zou ik hem moeten vergeven?

Vervolgens nodigt de Cursus me uit om die negatieve energie waarmee ik die boosaardige broeder geboetseerd heb vrij te laten komen. Ik visualiseer deze energie als een zwarte, kille, donkere steenkool als een klomp in mijn hart. Ik sta er koud en grimmig naar te kijken. Dan kijk ik naar dit duistere oordeel waar ik me zo voor schaam en til het omhoog, duidelijk zichtbaar nu. Zoals ik het nu opschrijf en de donkere zwarte kool aan u lezers toon, zo kijk ik er ook zelf naar en zo laat ik Hem zijn licht erop schijnen. Ik zie nu mijn negatieve oordeel en stop dit niet weg hoewel alles in mij roept om die zwarte kool weer snel te verbergen.

Ik wacht slechts, minuten lang en kijk met Hem. Langzaam, heel langzaam zie ik de kool  opwarmen en gaan gloeien. Het wordt wat warmer nu.  Nu kan ik zien, nee, ik kan voelen, hoe de zwarte contouren van mijn haat iets vervagen en dat er een warme straling van mijn broeder begint uit te gaan. Het is nog geen “halleluja, prijs de Heer” wonder. Nee, het is een sprankje licht, een sprankje warmte dat vanuit hem komt en waarvan ik merk dat het me goed doet. Dit is de weg, ik weet het, Ik mag mijn oordeel over mijn broeder stukje bij beetje loslaten zodat de haat die ik op hem geprojecteerd heb omgevormd kan worden in warmte, in liefde.

Wat voelt dit toch wonderlijk dubbel. Door de teugels van mijn haat iets los te laten en voorbij mijn negatieve projectie te kijken kan de warmte weer gaan stromen. Het wordt steeds helderder dat ik slechts mijzelf kruisig als ik een ander aan het kruis timmer. Als ik de spijkers uit zijn handen en voeten trek kan hij van het kruis komen en met zijn vrije handen de doornenkroon van mijn hoofd af halen. Hij is mijn verlosser. Ik heb negatieve energie in hem gefixeerd maar mag naar hem toegaan om deze energie vrij te laten zodat deze ons allebei kan verwarmen. Geven en ontvangen zijn waarlijk één. Prachtig vreemd.

Doorgeefkanaal

pinksterenHet is bijna Pinksteren. Als kind vond ik het zo’n fascinerend verhaal. De uitstorting van de Heilige Geest over een grote groep mensen. Wow. Lijkt me heerlijk om zo’n bak met Goddelijke zegen over me uitgestort te krijgen. En ik nu maar worstelen om iets van die zachte Stem op te mogen vangen in mijn binnenste. Ik zou er wat voor over hebben om gewoon zo’n stortvloed van warme liefde over me heen te krijgen zonder dat ik hier moeite voor zou hoeven te doen.

Iets beter beschouwd hoef ik natuurlijk nu geen moeite te doen. Wie is het die denkt zich te moeten inspannen en wat heeft hij toch in zijn koppie gehaald over wat daarbij het doel zou moeten zijn? We hebben werkelijk geen benul wat het Goddelijke doel van ons leven is, laat staan wat we zouden moeten doen. Luisteren is voor ons het motto.

Dat luisteren lijkt zo makkelijk. We vinden het zo vanzelfsprekend dat we kunnen luisteren. Ik hoor toch de geluiden buiten en ik hoor toch wat je zegt? Maar toch. Laatste maanden ben ik weer begonnen met mindfulness en luisteren naar geluiden vormt hierin een oefening. Vanmorgen had ik niet direct zin in het houden van stille tijd. De weerstand hiertegen is veelzeggend. Immers, bij stille tijd hoeven we even niks te doen en mogen we onszelf in de ontvang-stand, in de luisterstand zetten. De weerstand tegen deze stille tijd komt vanuit mijn ego. Dit meent de stilte helemaal niet nodig te hebben. Studeren, nadenken, praten en schrijven vindt het allemaal prima. Maar ongericht en open luisteren? Dat is eng, vaag en het biedt te weinig houvast.

Dus daar zit ik dan op mijn kamer op zolder. Met de gebruikelijke lichte tegenzin maar ondertussen wel in de wetenschap dat ik het toch maar gewoon moet doen. Even landen op mijn stoel. Mmm. Ik voel mijn voeten op de grond, mijn billen op de stoel, wat frisse lucht die door het raam naar binnen komt langs mijn gezicht en een pijntje her en der. Dan het luisteren. Gezellige vogelgeluidjes. Mmm. Grondlawaai van Schiphol. Bah, wat hoor je dat toch goed hier. Een hond blaft, iemand zet een fiets buiten. Ik label dus alles wat ik hoor en vind het logisch dat ik vogelgeluiden prefereer boven vliegtuigmotoren. Met regelmaat dwalen mijn gedachten af. Geduldig besluit ik telkens weer te luisteren. Gewoon als oefening, zonder dwang, zonder haast. Ik neem lekker ruim de tijd en laat ook mijn oordelen over wat ik hoor opkomen en weer verdwijnen. Gewoon luisteren naar de geluiden, met openheid, nieuwsgierigheid en de oordelen maar laten zijn voor wat ze zijn.

Nu pas komt er enig besef van de stilte en vrede die er al lang was natuurlijk. Zo is het ook met Zijn Stem. Hij spreekt niet zo af en toe als Hij er een keertje zin in heeft. De waarheid is waar, altijd. God, de Liefde is voor ons vrijelijk beschikbaar, altijd. Dit merken we echter niet als we er continue voor kiezen om naar de drukke ADHD-er in ons hoofd te luisteren. Deze babbelaar is niet zonder reden druk. Onbewust hebben we hem onze volmacht gegeven om onze aandacht te binden. Door geloof in zijn gebabbel en door te blijven zitten in de sneltrein van onze gedachten en ervaringen proberen we Zijn tedere aanraking te vermijden. Het is zo tegenstrijdig, zo paradoxaal; ik zeg dat ik vrede wil en doe er alles aan om deze maar niet te hoeven ervaren.

Dat luisteren waar ik het nu over heb moeten we niet gelijkstellen aan de fysieke versie hiervan binnen onze illusie, het genoemde luisteren met onze oren. Nee, het gaat meer om onze houding die hierin wordt vertegenwoordigd. Een houding van open ontvankelijkheid jegens alles en iedereen waarbij we ons oordeel hierover wel zien maar niet meer serieus nemen. De Cursus noemt dit vergeven. Een accepterend luisteren en rusten in alle ervaringen die we opdoen in situaties en met anderen. Onze aandacht mag zich teder, liefdevol verbinden met wat we menen te zien binnen de illusie. Dit kan ons ikje niet, maar als we telkens weer ervoor kiezen terug te keren naar die zachte stille Stem dan kan deze zich verbinden met onze ervaringen. Een zachte zegen stroomt dan van Hem, door ons heen naar alles en iedereen. Dit is ons ware dienaarschap. We zijn een doorgeefkanaal van Zijn liefde. We hoeven alleen maar rustig uit de weg te stappen zodat Zijn liefde kan stromen. Dat voelt onwennig en dus stoppen we met regelmaat door naar het ego te luisteren zodat de ervaring van de liefdesstroom wat wordt afgeknepen. Geeft niks. Glimlachen en weer rustig opzij stappen. En weer, en weer en weer. Het is zo wonderlijk; we leren de liefde ervaren door deze door ons heen te laten stromen, van Hem naar onze broeders en zusters. Wat een wonderschone werkelijkheid. Liefde die zich voluit laat ervaren door haar voluit weg te geven. Gratis, voor niks, we hoeven er niks voor te doen dan ons ervoor open te stellen.

WB 154: Ik ben een van de dienaren van God, en ik ben dankbaar dat ik het middel bezit om in te zien dat ik vrij ben.

The Way of the Heart Lesson 11: I am loved, I am loving, I am lovable forever.

 

Complimenten en kritiek krijgen.

kritiek_tip_autisme-1024x1024

Is de Cursus wel zo leuk? In mijn ervaring is het woord “leuk” niet echt van toepassing. Soms voel ik me als iemand die bij bewustzijn wordt ontleed door de wijsheid van Hem die in de Cursus aan het woord is. De Heilige Geest is liefdevol, jawel. Maar ik ervaar Zijn wijsheid als confronterend en niet zelden als pijnlijk. Het voortschrijdend inzicht dat Hij biedt laat me steeds meer de eigenschappen van het ego zien en het is niet bepaald een fraai beeld dat hierbij naar voren komt. Jezus hangt mijn vuile was voor me buiten en het vergt een leerproces, en vooral Zijn onvoorwaardelijke liefde en steun, om daar eerlijk naar te kijken en niet direct gillend weg te rennen.

Neem de werkboekles van vandaag eens (153): “In mijn verdedigingsloosheid ligt mijn veiligheid”. Als ik hier in alle rust een beetje over babbel en schrijf kan ik dit inzicht rustig beamen. Niks aan de hand, lekker veilig. Maar dan die weerbarstige praktijk. De werkelijke diepte van mijn inzicht wordt natuurlijk niet hier achter mijn computer zichtbaar maar in de praktijk van alledag. Gelukkig kom ik in die praktijk veel broeders en zusters, mijn leraren, tegen die iets vinden van wat ik zeg, doe of schrijf. Wat zij van mij vinden doet in feite totaal niet ter zake. Van positieve beoordelingen leer ik weinig. Als ik een compliment krijg dan zwelt mijn ego wat op en het bijbehorende tevreden gevoel incasseer ik tamelijk onbewust en het motiveert me nauwelijks om me eens af te vragen wat die zwelling van mijn ego mij zou kunnen leren.

Nee, dan de in de ogen van mijn ego minder positieve kritiek. Hoe ga ik daar mee om? Het ego kruipt op de stoel van interne rechter en gaat de ogenschijnlijke feiten eens op een rij zetten. Belangrijkste vraag hierbij voor hem is wie er nu gelijk heeft; die ander of ik. Het vervolg kan dan bestaan uit het aangaan van de discussie, een compromis vinden, mijn gelijk proberen te halen of grimlachend toegeven dat de ander een punt heeft. Mijn ego vindt deze uitkomst best wel belangrijk maar talloze situaties als deze kunnen voorbij komen zonder dat ik ook maar iets leer.

Dat leren begint pas bij dat eerste gevoel van “AU!”. In tegenstelling tot het “Ja, lekker” bij een compliment, verschijnt de AU veel helderder in het bewustzijn. Dit AU biedt telkens opnieuw een kans om echt iets te leren. Het is namelijk de pijnlijke illustratie van mijn geloof in afgescheidenheid. De, in de ogen van het ego, onterechte kritiek biedt de meest duidelijke kans om te leren. De AU wordt dan gevolgd door verontwaardiging over de vermeende aanval van die ander. In één doorgaande beweging wordt de AU omgezet in boosheid en bereid ik de tegenaanval voor. Natuurlijk heb ik geleerd te blijven glimlachen en mildheid en rust voor te wenden. Maar hierin is de Cursus dus zo pijnlijk duidelijk; onderhuids schuilt een woeste moordlust die ik liefst niet erken en al helemaal niet durf toe te geven aan anderen.

En toch kan er niks wezenlijks gebeuren als ik niet bereid ben om in alle eerlijkheid naar dit agressieve monster te kijken. De Cursus spreekt meen ik ergens over een grommende, blaffende en schuimbekkende hond. Dit beest houd ik het liefst in de kelder, verborgen voor de buren. Toch is de uitnodiging om niet weg te kijken maar om stil de aandacht op dit walgelijke beest te richten. Om de agressie te zien en te doorvoelen en vervolgens hetzelfde te doen met de schaamte hierover. Kennelijk zijn dit krachten en gevoelens die er gewoon zijn. Terwijl ik zo bibberend naar dat heftige beest kijk, reik ik zonder mijn ogen ervan af te halen mijn hand naar die Stille Vriend die naast me zit. Samen kijken is veel fijner. Eerst probeer ik het monster nog weg te jagen; “kssst, ksst; sodemieter op, ik wil je niet in mijn denkgeest!”. Stil maar, zegt mijn Vriend. Wacht maar even. Kijk maar rustig, blijf er maar gewoon bij.

De neiging om te reageren op de “onterechte kritiek” is niet in ene weg. Golven van boosheid blijven opkomen in mijn denkgeest. “Zal ik toch niet even die ander rustig op zijn nummer zetten?”. Oeps, ik doe het weer. Ik kijk schuldbewust naar die wijze Vriend van me. Tot mijn verrassing wordt Hij niet boos op mijn hardleersheid. Hij glimlacht vriendelijk naar me en nodigt me uit om te gaan voelen wat er gebeurt als ik de woeste neiging om gelijk te willen krijgen een beetje kan loslaten. Zo komt er wat lucht in het geheel. Kleine golfjes van vrede. Heerlijk zo.

WB 153: In mijn verdedigingsloosheid ligt mijn vrijheid.