Ik ben op weg samen met jou.

Ik heb veel Advaita of Satsang achtige bijeenkomsten bezocht. Het is fijn om te doen. Je leert hoe alles verschijnt in bewustzijn en je bent samen met gelijkgestemden. Heerlijk. Je drukke denken kan wat kalmeren, je voelt je verbonden met de leraar en de aanwezigen en vredig. Na afloop stap je in de auto, nog helemaal in de sfeer van de meeting. Onderweg toetert de auto achter je omdat hij vindt dat je te langzaam rijdt. Hij haalt je in en snijdt je af om je een lesje te leren. Thuis tref je je partner aan die druk is geweest met de kinderen en jou stilzwijgend verwenst om de serene ochtend die jij hebt gehad terwijl zij thuis aan het redderen was. Er blijft weinig over van de vrede die zo welkom was in je geest.

Het is niet zo moeilijk jezelf verlicht te wanen als je alleen op je kamer zit. De “proof of the pudding”, zoals de Engelsen het zo mooi zeggen, zit hem in de interactie met andere mensen en in de gebeurtenissen in je dagelijks leven. Anders gezegd: in communicatie met anderen word je een spiegel voorgehouden waarbij snel duidelijk wordt hoe diep die mooie eenheidstheorieën nu echt zijn ingedaald.

Er zijn meerdere wegen die tot inzicht leiden. Eén van die wegen is talloze malen bij elkaar komen en lezingen aanhoren waarin je verteld wordt dat er geen zelf is die iets kan bereiken en dat er niets te doen of te leren valt omdat dit juist de illusie van een afgescheiden doener in stand houdt. Is dit dan niet waar? Ja hoor; klopt helemaal, ook volgens de cursus. Maar als Jezus ons deze methode zou willen leren dan had hij zich wel beperkt tot het dicteren van een paar zinnen:

Niets werkelijks kan bedreigd worden. Niets onwerkelijks bestaat. Hierin ligt de vrede van God.

Prachtig, diep en oh zo waar. Maar Jezus beperkt zich niet tot het eindeloos herhalen van dezelfde oneliner, hoe prachtig deze ook is. Hij geeft ons een hele dikke cursus met daarin een specifieke werkwijze. “Werkwijze? Aha; dat kan niet!”, kan iemand roepen die gecharmeerd is van de eenvoud van de waarheid. “Er valt niks te werken, je bent al voltooid, er is geen weg en dus ook geen werkwijze!”. Wederom, helemaal waar en als je deze “directe weg” (overigens een contradictio in terminis) jouw ding is, so be it.

Maar de weg die Jezus ons aanreikt is er één waarbij hij onze relatie met de medemens centraal stelt. Van “relation” afgeleide woorden komen 352 keer voor in de cursus. Wij mogen leren hoe we van “speciale relaties” (en dit ”speciaal” is in de cursus niet positief bedoeld) komen tot heilige relaties. In het Nieuwe Testament raadt Jezus ons aan om God lief te hebben en om onze naasten lief te hebben als onszelf. Vertaald in de terminologie van de cursus kunnen we zeggen dat we het wonder mogen accepteren voor onszelf en het mogen aanbieden aan onze broeders en zusters.

Jezus’ boodschap is niet veranderd. Hij vertelt ons in de Bijbel de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan. Een reiziger is aangevallen door rovers en ligt gewond langs de weg. Wat adviseert Jezus niet? Hij geeft ons geen tips hoe we kunnen voorkomen dat onze innerlijke rust verstoord wordt door dit tafereel. Hoe we sereen en liefdevol het wonder, de liefde, voor onszelf mogen ervaren en genieten van onze spirituele verlichting zonder verder iets te doen. Nee, liefde moet stromen en daarvoor zijn we aan elkaar gegeven. Door het wonder, in dit geval in de vorm van tastbare hulp aan de gewonde reiziger, aan te bieden leren we dat we liefde zijn. De hele weg van Jezus is een weg waarbij we aan elkaar gegeven zijn om samen te ervaren dat liefde de enige waarheid is.

Natuurlijk moet ik de bereidheid hebben om “ja” te zeggen tegen liefde en het laten stromen van liefde en zo bezien kun je de weg van Jezus een individuele weg noemen. Maar open voor de grap eens een online versie van de Cursus en zoek hierin op het woord “together” (samen). Je vindt meer dan 200 prachtige hits.

Hier één voorbeeld (Txt 17: V: 10):

Door heel het Zoonschap weerklinkt het lied der vrijheid, als vreugdevolle echo van jouw keuze. Jij hebt je met velen in het heilig ogenblik verbonden, en zij hebben zich verbonden met jou. Denk niet dat je keuze jou zonder troost* zal achterlaten, want God Zelf heeft jullie heilige relatie gezegend. Sluit je aan in Zijn zegen, en houdt de jouwe niet achter. Want al wat ze nu nodig heeft is jouw zegen, opdat jij mag zien dat daarin verlossing rust. Veroordeel de verlossing niet, want ze is tot je gekomen. En verwelkom ze tezamen, want ze is gekomen om zich bij jou en je broeder samen aan te sluiten in een relatie waarin heel het Zoonschap tezamen gezegend is.

Hartegroet,

Simon Schoonderwoerd
Verder praten over deze blog? Bezoek de Facebookgroep “Een Cursus in Wonderen – met elkaar.” Welkom!https://www.facebook.com/groups/1729402673955236

Beschuldigd.

Een goede vriendin van me leeft in onmin met haar zoon. Of beter gezegd; de zoon leeft in onmin met zijn moeder. Er is al vele jaren geen contact. De moeder is erg verdrietig temeer daar ze ook nooit contact heeft mogen hebben met haar kleinkinderen. Ze kan niet veel meer doen dan machteloos meekijken via sociale media. Iedere poging van haar om het contact met haar zoon en zijn gezin te herstellen wordt afgewezen. Bemiddeling door haarjongere zoon bleek tevergeefs.

Ik heb dikwijls hierover met haar gesproken maar had niet verwacht dat een dergelijke situatie ook op mijn pad zou komen; een dierbare is boos op mij, spreekt haar boosheid wel uit naar anderen maar niet naar mij. Contact wordt afgehouden. Zo’n situatie triggert van alles bij me. Eerst is er verbazing: “wat is er aan de hand?”. Ik spoel de band van mijn geheugen terug en laat onze laatste contactmomenten de revue passeren. Op die band tref ik nauwelijks conflicten aan. Ik snap het niet. Als haar iets dwars zit, waarom neemt ze dan geen contact met me op?

Ik zit zo in elkaar dat ik direct op zoek ga naar wat ik fout heb gedaan. Ik ga het pad op van zelfbeschuldiging. Mijn verstand probeert me vrij te pleiten maar zo werkt het niet. Ergens moet ik wel schuldig zijn, de dader die de telefoon moet oppakken om het weer allemaal goed te maken. Degene die om vergiffenis moet vragen en hopen op de edelmoedigheid van de ander. Ik zie foto’s voorbij komen. Ze is op vakantie en heeft het heerlijk naar haar zin. Dan groeit er ook iets van boosheid in me. Zij zit schijnbaar nergens mee en ik loop me zorgen te maken, voel  me onzeker en ongelukkig, gegijzeld haast.

Eerst weer even landen. Rustig ademhalen. Toekijken. Ik zie nu dat ik heb gekozen voor “het koesteren van grieven”, dus het (onbewust) koesteren van boosheid. Ik doe nog een stapje terug en zie dat onze “normale, menselijke” benadering niet werkt en nooit zal werken. Wij willen als een soort rechter de balans van goed en kwaad erbij halen en op de ene schaal haar zonden leggen en op de andere schaal de mijne. Het lijkt zo’n logische aanpak maar hiermee maken we de zonden echt. We gaan er dan vanuit dat we afgescheiden, kwetsbare wezentjes zijn die elkaar echt iets kunnen aandoen. Daarmee geloven we weer in de zondeval, onze val uit het geestelijke domein, de Hemel. Dit geloof resulteert in geloof in zonde jegens God, een diep schuldgevoel in onszelf en een gevoel van afgescheidenheid ten opzichte van onze broeders en zusters. Het spel van zonde, schuld, angst, aanval en verdediging is begonnen. Het zwartepieten met schuldgevoelens.

Weer even tot rust komen. Nu komt het beeld van Jezus naar voren die voor Pontius Pilates staat. “Ik zie geen schuld in deze mens”, stelt Pilates. “Kruisig hem!”, schreeuwt de massa. Deze massa is gek van woede. De, in onze ogen, echte schuldige, Barabbas, mag van de massa worden vrijgelaten als de onschuldige Jezus maar gedood wordt. Wij kunnen ware onschuld niet verdragen, het is te bedreigend en voor ons gevoel overweldigend. We zijn bang voor de niet-oordelende liefde van God en van Jezus. Jezus zwijgt tot verbazing van Pilates. Ik moet denken aan werkboekles 153: “In mijn verdedigingsloosheid ligt mijn veiligheid”. Jezus speelt het spel van beschuldigen, van aanval en verdediging, niet mee. Hij vergeeft de soldaten die hem kruisigen. “Vergeef hen vader, ze weten niet wat ze doen”. Hij ziet slechts vergissing, zondeloze broeders en geen schuldigen.

Het voelt alsof we door de beschuldiging van de ander gekruisigd kunnen worden maar ECIW leert ons dat we alleen onszelf kunnen kruisigen. Dat gebeurt als we meegaan in de illusie van schuld. Er zijn geen schuldigen en onschuldigen, zelfs Barabbas was een schuldloos Kind van God die hooguit vanuit een roep om liefde gedrag vertoonde dat wij misdadig zouden noemen.

Wij zijn verslaafd aan beschuldigen: “Kijk broeder, ik sterf door jouw handen”, willen we de ander toeroepen. We koesteren ons slachtofferschap en weer grijpt de cursus in: WB31: “Ik ben niet het slachtoffer van de wereld die ik zie”. Degene die mij beschuldigt projecteert schuld op mijn maar dit is een roep om liefde. Als ik niet oplet doe ik hetzelfde richting haar, maar dat wil ik niet. Ik merk de aantrekkende werking van schuld, van het koesteren van grieven maar wil die weg niet inslaan.

Wat dan? Ik hoef mijn verdriet over het verloren contact niet te ontkennen. Het is Gods Wil dat Liefde stroomt. Dat we vergeven en hiermee onze rol vervullen:  Txt 4: VII:6:

Maar zolang jij je rol in de schepping niet vervult, is Zijn vreugde niet compleet omdat de jouwe incompleet is. En dit weet Hij. Hij weet het in Zijn eigen Wezen, en in de ervaring daarvan van Zijn Zoons ervaring. Het voortdurend uitvloeien van Zijn Liefde wordt belemmerd wanneer Zijn kanalen gesloten zijn, en Hij is eenzaam wanneer de denkgeesten die Hij geschapen heeft niet ten volle met Hem communiceren.

Want zo voelt het nu: eenzaam omdat communicatie niet plaatsvindt, omdat een kanaal van liefde gesloten lijkt.

Ik breng alle betrokkenen voor mijn geestesoog en herhaal de zin: “wij zijn de zondeloze Kinderen van God”. Dit doet me goed, het voelt goed. Door “wij” te zeggen vindt er een zoeken naar verbinding plaats, een open zetten van alle kanalen. Ik besef dat liefde, hoewel zij een kracht is, niet zal overweldigen. Mijn Zuster kan ervoor kiezen de deur nog even dicht te houden. Maar ik mag bidden: “Geef me je zegen, heilige Zuster van God”. Ik mag voorbij de schijn kijken, voorbij de illusie, met toegewijde, liefdevolle waarneming. Ik houd de deur open en nodig haar uit om na haar vakantie langs te komen om bij te praten. Dat lijkt me fijn.

Dapper

De hoofdmeester op de lagere school sprak een keer over dapperheid. Hij legde uit dat dapperheid niet betekent dat je helemaal geen angst kent voor gevaarlijke situaties. Nee, echte dapperheid, zo stelde hij , betekent dat je ondanks je angst toch doet wat er gedaan moet worden. Ik was als kind al wat angstig en misschien dat ik daarom zijn woorden vijftig jaar kon onthouden. Ik sprak ze laatst nog uit tegen een dierbare broeder die in zijn leven ook veel heeft geworsteld met het thema angst.

Onlangs kreeg ik via via een bericht toegestuurd van een, letterlijk, oude bekende die op 90 jarige leeftijd “na een dappere strijd” toch was overleden. Ik weet niet precies wat er aan de hand was maar de woorden suggereren dat de man langere tijd aan een slopende ziekte heeft geleden. Het bericht zette me aan het denken. Wil ik als het zo ver is ook dapper strijdend het aardse tafereel verlaten? Wat is dapperheid eigenlijk?

Het eerste dat bij me naar boven kwam is dat wij denken in tegenstellingen. Daarbij is dapperheid het tegengestelde van angstigheid. Ik heb altijd een lichte tegenzin om mijn vertrouwde huis te verlaten en om op vakantie te gaan. Als ik eerlijk ben moet ik toegeven dat hier angst achter zit, angst voor het onbekende en gehechtheid aan het bekende, aan mijn vertrouwde omgeving, mijn eigen bed enzovoort. Ik kan wel eens wat jaloers zijn op mensen die avontuurlijk zijn en met een rugzak op de natuur in trekken of op een zeilboot de oceaan oversteken. Als ik me dit voorstel dan komen er allerlei “maar wat als…” gedachten naar boven. Mogelijk denken de avonturiers minder ver vooruit of misschien hebben ze meer zelfvertrouwen en denken ze: “dat zien we dan wel weer” of “als er wat gebeurt dan los ik het wel op”.

In Een Cursus in Wonderen (ECIW) en Een Cursus van Liefde (ECvL) gaat het ook over vertrouwen. Wat droog geformuleerd komt het er in mijn beleving op neer dat we ons mogen overgeven aan de leiding door de Heilige Geest of mogen vertrouwen op de welwillendheid van het Al. Dat valt niet mee. Als ik om me heen kijk zie ik vooral tv-beelden van mensen die niet bepaald welwillend door het Al worden behandeld. Voorbeelden zijn hier overbodig. Vanuit ons huidige perspectief zijn we kwetsbare en sterfelijke wezentjes en zolang we dit geloven en geen ervaring hebben die ons wat anders laat zien, tobben we angstig verder.

Twee maal in mijn leven werd ik gedwongen om in grote angst de “dappere strijd” te staken. Eén voorval beschreef ik in een eerdere blog (zie: https://eciwcoach.com/2024/06/11/stel-je-krijgt-een-erge-ziekte/) . Het andere voorval heeft hiermee te maken. De goedaardige hersentumor waar ik in de eerdere blog over schreef kondigde zich aan met een epileptische aanval. Ik wist niet wat er gebeurde terwijl steeds meer spiergroepen van mijn lichaam verkrampten. Ik dacht dat ik zou sterven en werd doodsbang. Ik viel in de keuken en het laatste wat ik zag was hoe de keukenkastjes zich van me af leken te bewegen. De angst was weg en ik moest inwendig lachen terwijl ik dacht: “ook wat, het laatste wat ik in dit leven zie zijn keukenkastjes”.

In beide situaties staakte ik uiteindelijk de strijd en daarmee verdween direct de angst en daalde een onmiddellijke en diepe vrede op me neer. De voorvallen vormen nu bakens voor me, een soort vergezicht en de hoop dat er meer mogelijk is dan strijdend ten onder gaan. Ik wil voordat dit lichaam definitief terzijde gelegd gaat worden in het reine komen met wat wij zien als die verschrikkelijke dood. Die dood waar we doodsbang voor zijn en waartegen we zo dapper willen strijden. ECIW en ECvL zijn mijn trouwe metgezellen op weg naar het inzicht dat niet dapperheid mijn doel is maar het verkrijgen van inzicht in de illusie van lichamelijk lijden, leven en sterven.

Een voor mij belangrijke les is de vraag waar we om mogen bidden waar het gaat om angst. We neigen ernaar om zoiets te bidden als: “Heer, ik ben zo bang, maak me dapper”. Maar dit gaat niet ver genoeg. In het woord “dapper” zit als het ware het woord “angst” verstopt. Als je vecht tegen angst dan waardeer je deze angst als zijnde “echt” en als iets dat bestreden dient te worden. Maar ECIW en ECvL roepen ons niet op om dappere strijders te worden maar om ons te leren dat er altijd sprake is van vrede maar dat wij ervoor kiezen om er een angstige droom van afgescheidenheid in te projecteren. De Heilige Geest speelt dit spel gelukkig niet met ons mee door ons dapperder te maken. Hij respecteert onze keuze om ons afgescheiden, en daarmee angstig, te willen maken en kan ook niet anders. Onze wil is zo machtig dat we ervoor kunnen kiezen om ons afgescheiden en angstig te voelen en de liefde buiten de deur te houden. De liefdevolle HG overweldigt ons niet. Wat en hoe dan wel?

Onze angst, of deze nu voor een reisje is of voor de dood, is gebaseerd op ons geloof in- en keuze voor afscheiding, ook al is deze afscheiding onmogelijk. We vergissen ons slechts. Angst laat ons dit zien. Ons geloof, onze zieke (denk)geest, mag genezen worden en hierom mogen we bidden. We moeten niet vragen om het effect (de angst) van ons weg te nemen maar de oorzaak ervan in onze denkgeest, onze onschuldige en onmogelijke rebellie tegen de Vader, tegen de Liefde. Het lijkt misschien een woordenspel maar het is essentieel als we hierover duidelijkheid willen krijgen.

Wij zijn liefde en liefde kent geen tegendeel. Er is geen strijd gaande tussen angst en liefde maar we nemen de angstdromen nu nog serieus. Een beter gebed zou ongeveer zo kunnen luiden:

Heer ik voel me bang en kwetsbaar, een speelbal van het noodlot.
Ik geloof nog zo stellig dat ik dit lichaam ben en dat ik moet vechten voor mijn bestaan.
Heer, ik ben vergeten wie ik werkelijk ben.
Ik ben U en Uw Liefde vergeten.
Ik wil stil worden Vader en me overgeven aan Uw Liefde.
Dank dat U trouw bent en altijd op mij wacht.
Dank U voor Wie U bent en dat ik U mijn Vader mag noemen.
Amen.

Ach dat is slechts jouw eigen projectie!

Misschien herken je dit wel. Je vertelt aan een medestudent dat je door iemand vervelend bent behandeld waarop de ander je haarfijn uitlegt dat dit “slechts jouw projectie” betreft. En daar sta je dan, ietwat beschaamd zelfs. Je hebt het weer fout gedaan, je hebt weer eens iets geprojecteerd en nu sta je te kijk als een soort naïeve beginneling. “Projectie” wordt de algemene oplossing voor elk gesprek, de dooddoener die in één harde klap precies duidelijk maakt wat er aan de hand zou zijn.

Maar schieten we hier nu echt veel mee op? Ik betwijfel het. Klopt het dan niet? Jawel; metafysisch gezien is alles wat we hier menen mee te maken projectie. Een Cursus in Wonderen (ECIW) leert dat we tijdloze, onkwetsbare geesten zijn en alles, ja alles, wat maar enigszins iets anders lijkt te zeggen, is projectie. Ons lichaam? Projectie. De wereld? Projectie. Een medestudent verwijten dat hij of zij aan het projecteren is? Ha, ha; ook projectie. Het idee dat je door noodlot getroffen kunt worden? Projectie. En ga zo maar door.

In mijn beleving worden gesprekken over projectie vooral vervelend als we anderen de maat nemen. Er klinken dan harteloze uitspraken als: “kennelijk hebben ze nog vergevingslessen te leren; in feite roepen ze de situatie over zichzelf af”. Ofwel: ze projecteren hun eigen ellende. En wederom geldt dat dit op een “hoog metafysisch niveau” waar mag wezen; de Zoon van God projecteert inderdaad volgens ECIW het tijd- en ruimte gebonden universum met alles erop en eraan inclusief al het leed. Maar is het behulpzaam om hiermee telkens te schermen richting je broeders en zusters? Mij helpt het om vooral zelf  m’n eigen projecties te onderzoeken als ik van streek raak in contact met anderen, ziekte of rampspoed.

Dus de vraag: “hoe zit het nu precies met dat projecteren”, parkeer ik voorlopig. Maar dat wil niet zeggen dat ik niet aan de gang ga met mij reacties. Want als ik mijn innerlijke vrede verlies in contact met anderen, bij ziekte of bij rampspoed dan geloof ik dat ik een kwetsbaar wezentje ben en is dit een teken dat ik me mijn ware identiteit als onkwetsbaar, geestelijk Kind van de Vader niet herinner. Ik heb dan nog vergevingslessen te leren. Maar daarin hoef ik ook weer niet te overspannen te reageren en te streng te zijn voor mezelf.

Het zal best zo zijn dat ten diepste geldt dat ik uiteindelijk, als God de laatste stap heeft gezet, helemaal geen anderen en geen wereld meer zal zien. Maar dat ligt buiten het bereik van de cursus. Tot die tijd kom ik gewoon broeders en zusters tegen die zich, net als ik, op grillige en dikwijls onplezierige wijze kunnen gedragen, bijvoorbeeld boos, sacherijnig, jaloers, hooghartig enzovoort. ECIW leert me niet om ernstig aan mijzelf te gaan twijfelen als ik deze mensen tegenkom en al helemaal niet om vroegtijdig de dooddoener te lanceren en te roepen: “er zijn geen anderen; het is allemaal slechts projectie!”.  

Zolang ik hier meen rond te wandelen is de uitnodiging niet om alles te ontkennen maar om te onderzoeken wat mij nog triggert. Word ik bang van die boze ander? Raak ik geïrriteerd van dat slechte humeur van haar? Voel ik me beledigd als die ander voor wie ik zo veel heb gedaan mij niet dankbaar is?  Zie je het verschil? Wat raakt mij in dit leven (illusoir of niet)? Wat triggert mij?

Jezus zet me aan het denken door mij er op te wijzen dat het gedrag van mijzelf en dat van anderen eigenlijk in twee categorieën uiteenvalt: uitingen van liefde of een roep om liefde. Door hierop te letten kan ik steeds meer gaan leren wat er aan de hand is. Ik kan leren om mijn interpretatie van het gedrag van anderen ernstig te betwijfelen. Als ik iets anders zie dan een uiting van liefde of een roep om liefde dan heb ik genezing nodig van mijn denkgeest. Ben ik bereid mijn oordeel los te laten en de Heilige Geest te vragen mij een andere blik op de situatie of op die ander aan te reiken? Of wil ik blijven mokken, me verongelijkt voelen of, zoals de cursus het zo treffend omschrijft, mijn grieven blijven koesteren?  

En dan kan er iets bijzonders gebeuren. Als de denkgeest geneest lijkt het wel of je minder vaak, of misschien helemaal niet meer, in steeds weer diezelfde soort nare situaties terecht komt. Het lijkt wel of je minder vaak “dat soort irritante mensen” tegenkomt. Soms merk je dat pas na verloop van tijd of je krijgt het terug van anderen. “Je blijft er zo rustig onder”, hoor je dan bijvoorbeeld.

Je krijgt langzaam maar zeker door dat je het inderdaad jezelf aan doet als je van streek raakt in contact met vervelend gedrag van anderen of in nare situaties. Natuurlijk kun je je nog steeds slachtoffer voelen maar zodra dit gebeurt richt je de blik naar binnen. Je herkent de gekwetstheid als trigger, als diagnosticum: hé, ik geloof dat ik slachtoffer ben van hem, haar of van deze situatie. Heilige Geest, Heer, Vader, Liefde: leer mij anders zien. Door deze bereidheid kan het wonder plaatsvinden. Liefde kan met al haar transformerende kracht jou en jouw relatie met je broeders en zusters genezen. Zelfs als die ander nog wat liefde blijft vragen door te blijven mopperen en “projecteren” raak je minder snel van slag. Je weet het immers zelf: projecteren is lastig af te leren.