Ik heb buikpijn. Waar komt deze pijn vandaan? Overkomt de pijn mij en ben ik er slachtoffer van? Nee, leren we in ECIW, ik ben niet het slachtoffer van de wereld die ik zie. Oh, denk ik vanuit mijn ego, als ik geen slachtoffer ben van deze wereld (hier: mijn lichamelijke buikpijn) dan ben ik dus de dader en heb ik die pijn op een of andere manier zelf gemaakt.
ECIW leert dat er eigenlijk geeneens een lichaam is. Ik ben denkgeest en in die denkgeest projecteer ik de ervaring van een lichaam dat buikpijn heeft. Waarom zou ik dat nu toch doen? Door buikpijn te projecteren en hierin te geloven kan ik mijn geloof versterken dat ik een lichaam ben. Ik leer van de cursus dat ik om de een of andere rare reden mijn ware aard (tijdloze denkgeest) wil verloochenen. Als je dit metafysisch wil omschrijven dan kun je zeggen dat ik me van God wilde afscheiden. Eigenlijk is God Denkgeest met een hoofdletter D en ik ben zijn kind en deelaspect van deze Denkgeest; noem me maar denkgeest met een kleine d. Door nu in deze denkgeest een lichaam te projecteren denk ik dat de truc gelukt is en dat ik nu mezelf als het ware los gedacht heb van God, van de Denkgeest.
Maar waarom dan die buikpijn er nog bij denken? Ik merk dat ik me als ik pijn heb als het ware nog meer lichamelijk voel dan wanneer ik geen buikpijn heb. Zo bezien is die buikpijn een illusie-versterker. Ook hier kun je een metafysische draai aan geven. Omdat ik geloof dat mijn truc, mezelf los denken van God, gelukt is, voel ik me schuldig. Ik denk dat ik God echt iets heb aangedaan. Die buikpijn is dan een manier om mezelf te straffen. ECIW zegt dan ook dat ik alleen mijzelf kan kruisigen. Deze uitspraak gaat overigens nog wel wat verder dan alleen die buikpijn. In feite is mijn hele vergissing, dus het projecteren van een sterfelijk en kwetsbaar lichaam, een onnodige kruisiging van mijzelf. Ik had gewoon als denkgeest lekker bij mijn Vader, de grote Denkgeest, kunnen blijven maar ik koos ervoor om in tijd en ruimte als een kwetsbaar en sterfelijk lichaam mezelf een hoop angst en ellende op de hals te halen.
Oké, terug nar die buikpijn waar ik dan nu mee zit. Mag ik nu concluderen dat ik me die pijn nu zelf aandoe? Het ego zit nu op het puntje van zijn stoel. “Zeg ja!”, roept het me toe. Als ik namelijk “ja” zeg dan kan het ego genieten van deze verworven macht. “Joepie, het is me gelukt mijzelf iets aan te doen. Ik ben echt dom en eigenlijk dus ook echt schuldig!” Nou goed, die lol gun ik het ego niet dus zeg ik “Nee”. Nu smeekt het ego me om me slachtoffer te voelen. Immers, als ik echt geloof dat ik een slachtoffer kan zijn van iets wat mij overkomt dan is de afscheiding naar mijn gevoel ook gelukt. Alleen kwetsbare sterfelijke wezentjes kunnen slachtoffer zijn en het ego voelt zich in deze categorie prima thuis.
Maar dit zijn slechts de twee uitersten. Het ego kan ook met allerlei tussenvormen overweg. Het schuift dan de schuldvraag naar een plek waar het net niet bij kan zodat de illusie hier verder kan woekeren. “Oh, ik heb iets fout gedaan in een vorig leven en daar krijg ik nu de rekening voor gepresenteerd”. Dus dan maar in regressietherapie of zo om de fout op te sporen in een vorig leven en daar mee aan de slag te gaan. ECIW houdt zich overigens wat op de vlakte hierover en zegt dat als het ons helpt om aan de slag te gaan met de reïncarnatie-gedachte we dit niet hoeven te veroordelen. Zolang het ons maar niet afhoudt van de kernkwestie: wat is onze ware identiteit? Verder kijken dan ons huidige (schijnbare) aardse leventje kan hierbij behulpzaam zijn. Uitzoomen kan ons helpen. Dit uitzoomen stel ik me op twee manieren voor; die ik even slordig duid als uitzoomen in waarheid en in liefde.
Eerst uitzoomen in waarheid. Als ik probeer erachter te komen wat mijn kleine ikje fout heeft gedaan waardoor ik nu buikpijn heb dan denk ik te klein, te beperkt. Ik geef dat ikje dan meer macht dan het heeft, de macht om echt iets voor elkaar te boksen, de macht zich dader te voelen, schuldig aan eigen buikpijn. Die macht heeft het niet. De blinde vlek van mijn ikje is dat het per definitie niet kan weten dat het zelf al een illusie is die voortkomt uit een vergissing die “hoger” in de denkgeest is gemaakt. Het ikje denkt: “wat heb IK fout gedaan, nu of in een vorig leven, dat ik nu buikpijn ervaar?”. Maar dit is niet de kwestie. De kwestie is: “Hé, door deze buikpijn voel ik me nog meer een kwetsbaar lichaampje dan zonder die buikpijn. Maar ben ik wel een kwetsbaar lichaam? Dankzij die buikpijn is deze vraag weer in mijn bewustzijn verschenen”.
De tweede manier van uitzoomen, via liefde, helpt ons weer uit de fuik te zwemmen. Zolang we als ikje uit angst vechten tegen de pijn zwemmen we steeds dieper de fuik in. Het is belangrijk dat we onszelf hier niet voor tegen het hoofd slaan. Het ikje verdient geen straf maar liefde. ECIW spreekt van vergeving en in Een Cursus van Liefde (ECVL) vertelt Jezus ons dat we al de perikelen van dat kleine ikje mogen omarmen. Het ligt nu heel subtiel. We lezen overal dat zelfliefde belangrijk is en dat is het ook. Mij helpt het echter om me ervoor open te stellen dat deze liefde groter is dan mijn kleine zelf en me omringt en doordringt. Kun je aanvoelen dat dit helpt bij het uitzoomen? Als we niet oppassen dan maken we ons weer te klein met die zelfliefde. Hier hebben we die waarheid, die metafysica, nodig. Hier helpen de beelden uit de Bijbel, ECIW en ECVL ons waarbij we ons geliefd en gedragen weten door de Vader, Jezus en de Heilige Geest. Ons ego smult ervan als wij deze termen, hoe waar het op zichzelf ook is, te snel vervangen door “het Zelf” terwijl we niet in de gaten hebben dat we dan die hoofdletter Z toch weer onbewust vervangen door een kleine “z”; we willen het zelf doen en kunnen ontsporen in een soort narcistische zelfliefde; niet fout of schuldig maar niet zo behulpzaam als overgave aan die grote Liefde.
Ongemerkt sluipt dan toch weer het idee dit betoog binnen dat we hard moeten gaan uitzoomen en dat dit nog een hele klus kan worden. Maar zo is het niet. Uitzoomen is het aanvaarden van het wonder voor “jezelf”. Het grootste wonder is dat dit uitzoomen al is volbracht. Jezus is onze broeder die ultiem heeft uitgezoomd en wij mogen zijn “nalatenschap” (zie ECVL) aanvaarden. Ons pad is al geëffend; de genezing heeft al plaatsgevonden in de denkgeest. Wij zitten zo vast in onze illusie van tijd dat wij denken dat er 2000 jaar geleden iets heeft plaatsgevonden waar we nu misschien iets aan hebben zodat het straks beter gaat met ons. Maar nee, er is geen tijd. De hele poppenkast van het projecteren van ogenschijnlijke afscheiding, lichamelijkheid en ziekte vind plaats in een onvoorstelbaar eeuwig nu. De opheffing van de illusie wordt nu, nu en nu volbracht in Jezus die zich geheel in liefde geeft aan ons. In ECVL vraagt hij daarom om hem te ervaren in een heilige relatie. Hij biedt zich aan als voertuig en we mogen zomaar instappen. Dit instappen doen we door uit te zoomen en al onze relaties (met ons lichaam, met de wereld, met onze naasten) te helen middels liefde zodat het heilige, geheelde, relaties worden.
Een hele denkgeest is machtig. Naarmate we ons meer openstellen voor verbinding en liefde (met elkaar, de Vader, Jezus etc) groeit het besef van heelheid en genezen we van de illusie van afgescheidenheid. Het is heerlijk paradoxaal. Wij willen de kwestie van onze buikpijn oplossen op microniveau, door zelf wat te doen. Maar zowel dat kleine zelf is een illusie als de gedachte dat er iets te doen zou zijn. Ons illusoire kleine ikje heeft een illusoir probleem en wil dit met een illusoire wil oplossen. Als we uitzoomen in liefde dan verdwijnt ons gevoel van afgescheidenheid, onze ware identiteit wordt duidelijker en het gevoel van machteloosheid neemt af. We kennen de uitdrukking: “De mens wikt maar God beschikt”. Daar zitten zowel illusie in als waarheid. De illusie is dat we geen kleine, machteloze en afgescheiden wezentjes zijn die slachtoffer zijn van een God (of wereld) buiten ons. De waarheid is dat we bij het overgeven van onze illusoire kleine wil aan de grote Wil van Liefde gaan ontdekken dat dit onze (Onze?) echte Wil is. De Jezus-boeken nodigen ons uit om medescheppers te worden. Wij denken dan vanuit ons kleine ikje en hopen dan dat we, hocus pocus, die nare buikpijn kunnen genezen. Maar gelukkig werkt het niet zo. Als we zouden blijven geloven in dat kleine ikje als werkelijke basis dan zouden we macht misbruiken. Echte macht verschijnt als de illusie van een klein, afgescheiden ikje verdwijnt. Als we besef krijgen van onze verbondenheid met de Vader, met de Liefde, groeit onze macht en krimpt de wens om deze te misbruiken. We zullen dan stoppen met het misbruiken van onze macht en niet langer zieke lichamen projecteren om ons mee te vereenzelvigen. Hooguit projecteren we dan geheelde lichamen als communicatiemiddelen voor onze naasten.
Wat een lange blog is dit geworden! Ik sluit hem af met een stukje uit het Handboek voor leraren en de tip om dit hele hoofdstuk te lezen.
Hartegroet,
Simon
12. HOE VEEL LERAREN VAN GOD ZIJN ER NODIG OM DE WERELD TE REDDEN?
Het antwoord op deze vraag is: één. Eén geheel volmaakte leraar, wiens leerproces voltooid is, volstaat. Deze ene, geheiligd en verlost, wordt het Zelf dat Gods Zoon is. Hij die altijd al totaal geest was, ziet zichzelf nu niet langer als een lichaam of zelfs maar als in een lichaam. Daardoor is hij onbegrensd. En omdat hij onbegrensd is, zijn zijn gedachten voor eeuwig en altijd verenigd met die van God. Zijn waarneming van zichzelf is op Gods Oordeel gebaseerd, niet op dat van hemzelf. Zo deelt hij de Wil van God, en brengt hij Diens Gedachten naar denkgeesten die nog steeds in waan verkeren. Hij is voor eeuwig één, want hij is zoals God hem schiep. Hij heeft Christus aanvaard, en hij is verlost.
