Het thema ziekte en genezing blijft me fascineren. De werkboeklessen van gisteren en vandaag gaan er over:
WB Les 136: Ziekte is een verdediging tegen de waarheid.
WB Les 137: Wanneer ik genezen word, word niet ik alleen genezen.
In een toelichting door Ken Wapnick op de eerstgenoemde werkboekles las ik:
“Daarom is het zo verleidelijk om Jezus en de Heilige Geest dingen voor ons te zien doen in de wereld. Dat ze dat doen, betekent dat er hier echte problemen zijn, wat de realiteit van de wereld laat zien en het gemakkelijker maakt om te vergeten dat de denkgeest de enige bron van het probleem is.”
“Omdat ziekte niets met het lichaam te maken heeft, heeft genezing niets met het lichaam te maken. “
“Als je Jezus vraagt om je in deze wereld te helpen, breng je zijn waarheid naar je illusie en denk je dat de Hemel je hier helpt.”
In een eerdere blog schreef ik dat ik begrip heb voor de radicaliteit van de toelichtingen van Wapnick. Hij wil uit alle macht voorkomen dat wij ons identificeren met ons lichaam en dat wij menen dat ons nare gebeurtenissen van buitenaf, vanuit de wereld, overkomen. Als het gaat over ziekte menen wij gewoonlijk dat het ultieme doel van genezing gevormd wordt door een gezond lichaam dat zo lang mogelijk kan leven in een zo probleemloze wereld. Ons denken blijft hiermee hangen in wat wij zien als de ultieme werkelijkheid: de fysieke wereld van tijd en ruimte. Er is Wapnick terecht alles aan gelegen om duidelijk te maken dat deze doelstelling beperkt is en illustreert dat we nog steeds luisteren naar de stem van het ego en geen benul hebben van onze ware identiteit: we zijn tijdloze, geestelijke en dus onkwetsbare Kinderen van de Vader. De werkelijkheid is echter totaal geestelijk. Wat wij duiden als het fysieke domein (dus lichaam en wereld) is onze verwrongen perceptie van beelden die we zelf projecteren in deze geestelijke werkelijkheid. Als ik Wapnick goed begrijp wil hij ons dus met klem duidelijk maken dat de problemen niet fysiek van aard zijn. Dit gezegd hebbende zie ik dat zijn formulering geldt voor het uiteindelijke inzicht dat ons hopelijk ten deel zal vallen: er is geen op zichzelf staand fysiek lichaam (noch ziek noch gezond) en er is geen op zichzelf staande fysieke wereld. Dit is als het ware ons eindperspectief.
Op dit moment reflecteren onze zieke lichamen en de zieke wereld de ziekte in onze denkgeest. Als we dit beseffen dan zullen wij Jezus en de Heilige Geest niet vragen ons lichaam of de wereld te genezen maar om onze denkgeest, onze verkeerde overtuigingen in de mind te genezen. In haar prachtige boek “The End of Death” (Het einde van de dood) legt Nouk Sanchez aan de hand van ECIW uit dat de genezing van de mind automatisch weerspiegeld zal worden in de beelden die zich voortdoen in de mind. Hoewel dus genezing van lichaam (en wereld) niet het primaire doel zijn van genezing, vormen ze als het ware de getuigenissen van de genezing van de mind. Als we dit goed in gedachten houden, dan moeten we uitspraken als “Jezus en Heilige Geest doen geen dingen voor ons in de wereld” en “genezing heeft niets met het lichaam te maken” nuanceren en toelichten. Want door hun genezende actie in de mind veranderen onze projecties en zien we de heling van de denkgeest weerspiegeld in de zogenaamde fysieke (droom-) wereld. De nachtmerrie zal veranderen in een gelukkige droom. Dit is als het ware het perspectief van de tussenstaat, dit is waar tijd nu voor gebruikt kan worden door Jezus en de Heilige Geest. Juist deze weerspiegeling zal ons uiteindelijk leren dat het niet slechts “mind over body” is maar uitsluitend “mind”.
Ik zie gebeuren dat medestudenten de uitleg van Ken Wapnick gebruiken om zich los te koppelen van hun lichaam en van de wereld in nood. Eén van mijn favoriete passages (Txt 2:IV) luidt:
Het lichaam maakt eenvoudig deel uit van jouw ervaring in de fysieke wereld. Zijn vermogens kunnen worden overschat en dat gebeurt ook vaak. Toch is het haast onmogelijk zijn bestaan in deze wereld te ontkennen. Wie dit doet, begaat een bijzonder onwaardige vorm van ontkenning. ‘De term ‘onwaardig’ betekent hier alleen dat de denkgeest niet hoeft te worden beschermd door de ontkenning van wat onnadenkend is. Als iemand dit ongelukkige aspect van de macht van de denkgeest ontkent, ontkent hij ook die macht zelf.
Jezus en de Heilige geest handelen volop in de mind en dit weerspiegelt zich in ons lichaam en in de wereld. De biografie van Helen Schucman laat zien dat Jezus omstandigheden arrangeert in haar leven zodat Helen optimaal behulpzaam kan zijn.
Jezus en de Heilige Geest treden dus genezend op in de dromende mind van de Zoon. We zullen zien wat het “genezen van zonden”, dus het genezen van het geloof in afscheiding, vermag aan dat wat gereflecteerd wordt in onze mind. Hoewel geen doel op zich zullen we eerst deze reflecties waarnemen als “fysieke” genezingen van lichaam en wereld. De laatste stap, de realisatie dat we één en al glorieuze mind zijn, vindt plaats door en in God. Genezing van de mind breidt zich als een heilig vuur uit van de ene denkgeest naar de andere; zie les 137.
Tenslotte.
Jezus uit ECIW is Jezus uit het Nieuwe Testament. Jezus windt daar zelf geen doekjes om in de complete uitgave van ECIW. In dit Nieuwe Testament laat Jezus zien hoe de genezing van de mind (“vergeving van zonde”) gepercipieerd wordt door de betrokkenen. Daarom sluit ik af met deze prachtige, hoopvolle tekst:
“Bij het zien van hun geloof zei Jezus tegen de verlamde: ‘Vriend, uw zonden worden u vergeven.’ Er zaten ook een paar schriftgeleerden tussen de mensen, en die dachten bij zichzelf: Hoe durft hij dat te zeggen? Hij slaat godslasterlijke taal uit: alleen God kan immers zonden vergeven! Jezus had meteen door wat ze dachten en dus zei hij: ‘Waarom denkt u zoiets? Wat is gemakkelijker, tegen een verlamde zeggen: “Uw zonden worden u vergeven” of: “Sta op, pak uw bed en loop”? Ik zal u laten zien dat de Mensenzoon volmacht heeft om op aarde zonden te vergeven.’ Toen zei hij tegen de verlamde: ‘Ik zeg u, sta op, pak uw bed en ga naar huis.’ Meteen stond hij op, pakte zijn bed en ging weg; allen die dit zagen, stonden versteld en loofden God. ‘Zoiets hebben we nog nooit gezien,’ zeiden ze
