In de blog “Tijdloze schepping?” gaf ik aan hoe moeilijk het is om ons over dit thema iets voor te stellen. Vragen over de oorsprong van het universum en over ons “zijn” worden wel vragen over de ontologie van het bestaan genoemd. Als je dit woord opzoekt, vind je zoiets als
“Ontologie, ook wel bekend als zijnsleer, is een tak van de filosofie die zich bezighoudt met de studie van het ‘zijn’ of het ‘bestaan’. Het onderzoekt de fundamentele aard van de werkelijkheid en de eigenschappen van alles wat bestaat. Ontologische theorieën proberen te definiëren wat ‘is’ en beschrijven de relaties tussen verschillende entiteiten”.
Terecht wordt bij deze omschrijving het woord “theorieën” gebruikt en dit laat zien dat we met ons beperkte verstand toch iets helder proberen te krijgen over de oorsprong van ons bestaan.
Veel cursus-studenten nemen kennis van wat de cursus schrijft over de schepping en als je maar vaak genoeg bepaalde formuleringen hoort, bijvoorbeeld over het uitbreiden van liefde, dan wen je daar aan, je gaat het vanzelfsprekend vinden en ze gaan een plekje krijgen in hoe je denkt over je eigen bestaan. Dit gebeurt haast ongemerkt. Ik zie dat al dan niet goed doordachte theorieën over de schepping sterk doorwerken in ons leven van alledag en in hoe we dit leven proberen vorm te geven vanuit de cursus. Ik zal dit proberen te illustreren met twee uitersten.
- Onder het motto “waarom zouden we meer aandacht besteden aan iets dat tot een ander, tijdloos, domein behoort?” kunnen we besluiten de ontologische vragen maar een beetje te parkeren en te focussen op het domein van tijd en ruimte. Dat klinkt als een pragmatische aanpak. Laten we maar gewoon die jaren die ons hier op aarde gegeven zijn proberen zo gelukkig mogelijk door te brengen. We constateren dat we leuke dingen meemaken maar helaas ook ellende en gebruiken de cursus om de balans richting de leuke dingen te laten doorslaan. We werken aan zelfliefde en innerlijke vrede en ons ideale leven bestaat dan uit het bereiken van een hoge leeftijd in een gezond lichaam, omringd door dierbaren en daarna, als het dan toch moet gebeuren, een vlotte en pijnloze dood. Vervolgens zien we wel hoe het nu uitpakt met die ontologie en zo.
- Nu het andere uiterste. We richten ons zo veel mogelijk op dat domein waarvan we ons eigenlijk geen voorstelling kunnen maken. Op het tijdloze, eeuwige domein van Gods schepping. Het klinkt ook zo heerlijk: “we zijn tijdloze schepselen, geliefd en vol liefde, onkwetsbaar en onsterfelijk, één en al geluk. Ondertussen overkomt ons evengoed de ellende die hierboven al genoemd werd maar deze doen we af als onecht, als illusoir. We willen alvast leven in een vreedzame bubbel van liefde en eenheid. Alles wat niet past in ons beeld van eenheid ontkennen we. Als alles één is dan is er geen God die afweet van de wereld, dan is leed onbestaanbaar, dan bestaan er geen ik en jij, dan is er dus ook geen jij die mijn hulp of aandacht nodig heeft, dan is er eigenlijk ook geen Jezus en geen Heilige Geest; dit zijn slechts symbolen. Hulp vragen aan God of aan de Heilige Geest voor problemen die we tegenkomen is dan onmogelijk; er zijn immers geen problemen in de ongedifferentieerde absolute eenheid waarin geen enkele vorm van onderscheid of conflict kan bestaan.
Er zijn cursus-studenten die zich kunnen vinden in één van de twee hierboven genoemde standpunten. Als ze met elkaar in discussie treden dan zal de aanhanger van standpunt 1 de adept van standpunt 2 verwijten dat deze ellende en noodlot ontkent en een spirituele bypass uitvoert. Omgekeerd zal iemand uit groep 2 vinden dat de persoon uit groep 1 nog te veel waarde hecht aan de illusoire wereld van tijd en ruimte. Hij zal beweren dat er binnen de eenheid niks kan gebeuren en dat vermeende ellende en noodlot niet meer zijn dan op angst en geloof in afscheiding gebaseerde beelden die je zelf projecteert.
Vermoedelijk horen de meeste studenten beide stemmetjes vanbinnen klinken. We worden heen en weer geslingerd tussen de “realiteit” van het leven van alle dag en de prachtige omschrijving van een Goddelijke identiteit die we echter nog niet helemaal, of zelfs nog helemaal niet, gerealiseerd hebben.
Door onze innerlijke onrust te beschrijven aan de hand van deze twee standpunten komt er nog een eigenschap van onszelf aan het licht. In de blog “Tijdloos scheppen?” gaf ik aan dat we niet anders kunnen dan denken in termen van tijd en ruimte, oorzaak en gevolg. Wat nu naar bovenkomt is onze neiging om te oordelen en om zonder meer aan te nemen dat ons oordeel belangrijk is. Is de wereld die we zien nu een illusie of niet? Moet ik nu wel of niet streven naar lichamelijke genezing? Kan ik anderen helpen of maak ik daarmee hun en mijn illusie juist echt? Mag ik hulp aan God, Jezus en de Heilige Geest vragen voor zaken die het domein van ruimte en tijd betreffen of juist niet en moet ik juist vragen om me te laten zien dat dit domein helemaal niet bestaat? Is er überhaupt wel een “entiteit” (zie omschrijving van ontologie aan het begin van deze blog) aan wie ik hulp kan vragen of kan dat helemaal niet in eenheid en zijn het allemaal symbolen?
De uitnodiging is om te onderzoeken hoe je zelf te werk gaat met deze kwesties. Om te proberen een beetje zicht te krijgen op wat je bent gaan geloven zonder het nog echt te doorleven en hoe dit jouw houding in dit leven (droomleven?) beïnvloedt. Streef je naar die staat van tijdloze, absolute eenheid zelfs als jij je hier geen enkele voorstelling van kunt maken? Doe je aardse zaken af als illusie terwijl deze nog echt voelen? Of neem je deze zaken juist serieus omdat je niks kunt met dat ontologische gedoe? Wordt vervolgd.
