Weg met die nachtmerrie? (11)

De visie van ECIW op het ontstaan van de wereld van tijd, ruimte en vormen laat zich eenvoudiger samenvatten dan je zou denken. We lezen dat we tijdloze wezens zijn die een droom dromen van afscheiding. Afscheiding is dan min of meer synoniem aan de wereld, het universum en ons lichaam zoals wij deze waarnemen. In de tweede blog van deze serie (Tijdloze schepping en aardse strubbelingen) gaf ik twee manieren aan hoe we met deze informatie om kunnen gaan, twee uitersten. Aan het ene kant van het spectrum van mogelijke reacties staan mensen die de schouders eens ophalen en denken: “het zal allemaal wel”. De aardse strubbelingen voelen verdraaid echt en zeker niet als een droom. De tweede groep is meer geneigd de geschetste visie voor waar aan te nemen en besluit de droom te zien als een nachtmerrie die niet echt is en waarvan ze het bestaan ontkennen. Ze maken de bekende uitspraak uit Txt 27: VIII: 6 “In de eeuwigheid, waar alles één is, sloop een nietig dwaas idee binnen waarom de Zoon van God vergat te lachen” tot hun leidraad en besluiten te gaan lachen om de strubbelingen. Het zal duidelijk zijn dat iemand uit de eerste groep heel boos kan worden als iemand uit groep twee zijn leed en noodlot ontkent. Omgekeerd kan iemand uit groep twee de persoon uit groep 1 naïef en geen echte student van de cursus vinden. Deze cursus stelt toch duidelijk dat je niet je lichaam bent?

In de eerdere blogs gaf ik herhaaldelijk aan dat wij dit soort kwesties aanvliegen met ons verstand en dit doen met een soort onschuldige arrogantie waarbij we denken dat we kunnen snappen hoe het nu werkelijk in elkaar steekt. Ik liet zien dat ons verstand tegen zijn grenzen aanloopt bij het nadenken over de schepping en over de Heilige Relatie. Want hoe zit het nu? Ben je een individuele, eeuwige ziel of kan dit helemaal niet binnen absolute eenheid? Als we menen hierin een beslissing te moeten nemen dan zijn de rapen gaar en lopen de gemoederen hoog op. Ons hoofd denkt in of-of termen en ons hart kan zwijgen en ruimte geven aan en-en.

Jezus gaat in ECIW deze paradoxen niet uit de weg. Hij spreekt bijvoorbeeld over zowel Zonen, meervoud, als over Zoonschap, enkelvoud. Maar wat betreft de wereld van tijd en ruimte lijkt op het eerste gezicht minder ruimte te bestaan voor zo’n paradoxale visie. Jezus gebruikt de meest felle bewoordingen als hij spreekt over de gulzigheid waarmee onze zintuigen ons bewijzen aandragen voor de echtheid van de afscheiding. Bijvoorbeeld in Txt 31: III:

5. De denkgeest die denkt dat hij een zonde is, heeft maar een doel: dat het lichaam de bron van zonde zou zijn, teneinde het in de gevangenis te houden die hij gekozen heeft en bewaakt, en waar hij zichzelf in vasthoudt als een slapende gevangene ten prooi aan de grommende honden van haat en kwaad, van ziekte en aanval, van pijn en ouderdom, en van lijden en verdriet. Hier worden de offergedachten bewaard, want hier regeert schuld, die beveelt dat de wereld moet zijn zoals hij: een plaats waar niets genade kan vinden en evenmin de vernietigende werking van de angst kan overleven, behalve in moord en dood. Want hier word jij tot zonde gemaakt, en zonde kan hen die vreugdevol en vrij zijn niet verdragen, want dat zijn de vijanden die de zonde dient te doden. In de dood wordt de zonde bewaard, en zij die denken dat ze zonde zijn, moeten sterven omwille van wat ze denken te zijn

In de erop volgende paragraaf (IV) schetst Jezus het volgende beeld dat handelt over het zoeken van geluk in de wereld:

2. Werkelijke keuze is geen illusie. Maar de wereld heeft er geen te bieden. Al haar wegen leiden slechts tot teleurstelling, het niets en de dood. Er is geen keuze in haar alternatieven. Probeer hier niet aan problemen te ontkomen. De wereld werd gemaakt zodat problemen niet ontlopen zouden kunnen worden. Laat je niet misleiden door alle verschillende namen die aan haar wegen worden toegekend. Ze hebben maar één einddoel. En elk is slechts het middel om dat doel te bereiken, want daarheen leiden al haar wegen, hoe verschillend ze ook lijken te beginnen, hoe verschillend ze ook lijken te verlopen. Hun eind staat vast, want er is geen keuze tussen. Alle leiden ze tot de dood. Op sommige reis je een poosje vrolijk voort, voordat narigheid haar intrede doet. En op andere worden de doornen meteen gevoeld. De keuze is niet wát het eind zal zijn, maar wanneer het zal komen.

Na het lezen van deze citaten lijkt er maar één conclusie mogelijk: het lichaam en de wereld hebben ons helemaal niets te bieden en laten we deze dus maar ontkennen en zo snel mogelijk vergeten. We willen ons zo snel mogelijk afkeren van deze hel van tijd en ruimte en wegvluchten naar de waarheid, onze tijdloze ware identiteit als onkwetsbare kinderen van God.

Maar het probleem zit niet in de droom zelf maar in de denkgeest van de dromer. Een begin van nuance vinden we in de openingszin van het eerste citaat:

“De denkgeest die denkt dat hij een zonde is heeft maar één doel…”.

Wordt vervolgd.

Plaats een reactie