Eén van mijn dochters vertrouwde me op latere leeftijd eens toe dat zij en haar zussen vroeger wat melig werden wanneer ik, bijvoorbeeld bij het afruimen van de tafel, zei dat het fijn was als “iedereen zijn steentje zou bijdragen”. Zulke uitspraken gaan op een gegeven moment wat sleets en belerend klinken, waardoor de geadresseerde al snel denkt: “daar heb je hem weer!”
Toch blijf ik als oudere knar wel gecharmeerd van het ‘bijdragen van een steentje’. Natuurlijk is het niet leuk als je er helemaal geen zin in hebt; dan kan het voelen als dwang of moraliserend geleuter. Je wordt gewezen op je verantwoordelijkheid, of zelfs terechtgewezen, op het moment dat je net iets voor jezelf wilde gaan doen. Ik weet ook niet of een kinderbrein al ver genoeg ontwikkeld is om verder te kijken dan het eigenbelang.
Nu naar het heden. Mijn vrouw (dat klinkt bezittiger dan ik het bedoel) werkt nog drie dagen per week, en op die dagen kook ik een eenvoudige maaltijd — waarbij ik dankbaar gebruikmaak van wat zij voor die dag heeft bedacht. Op andere dagen koken we samen: zij vormt het creatieve brein, en ik fungeer als ‘snijhulp’. Ik was, snijd en lever de groenten aan die zij wokt, dek de tafel en voer het afval af. Na afloop is zij degene die de vaatwasser twee keer zo efficiënt kan inruimen als ik, maar het uitruimen is weer mijn taak.
En het gekke is: ik vind dit leuk. Natuurlijk is het ook prettig als ze eens zegt dat ze geen hulp nodig heeft en me wel zal roepen als het eten klaar is. Maar samen bezig zijn in de keuken, elkaar aanvullen en zo iets betekenen voor het geheel, is gewoon fijn. Zeker als er gasten mee-eten. En dit geldt in veel ruimer verband: het is prettig om iets bij te dragen aan een groter geheel waar je zelf deel van uitmaakt.
Maar is die toevoeging “waar je zelf deel van uitmaakt” eigenlijk wel nodig? Je kunt toch ook onbaatzuchtig ergens aan bijdragen zonder er zelf direct van te profiteren? Ik denk dan aan de vele vrijwilligers in Nederland, van wie er sommigen eens per jaar in het zonnetje worden gezet tijdens de lintjesregen. Gewoonlijk hebben ze daar zelf niet om gevraagd, maar het kan toch voelen als een waardevolle erkenning.
Is het erg om blij te zijn met erkenning en waardering? Hebben we het “dankjewel!” echt nodig? Gisteren belde de buurvrouw aan met een doos chocolaatjes en douchegel voor mijn vrouw en mij, omdat “we” tijdens hun vakantie de tuin wat verzorgd hadden en de vuilnisbakken aan de straat hadden gezet. Ik merkte dat ik me wat beschaamd voelde, want mijn bijdrage was uiterst minimaal geweest. Ik “verdiende” die dankbaarheid niet. Kennelijk denk ik in termen van verdienste, trots en schuldgevoel — allemaal zaken uit het ego-domein.
Want ware liefde is onvoorwaardelijk. De Bijbel staat vol prachtige beelden, zoals God die de zon laat opgaan over zowel goedzakken als slechteriken, en de oproep dat de linkerhand niet hoeft te weten wat de rechterhand geeft aan de armen. Maar gelukkig werkt die onvoorwaardelijkheid van Liefde twee kanten op. Want Een Cursus in Wonderen geeft geen gedragsregels en verklaart ons niet schuldig of onschuldig op grond van wat we doen of nalaten voor anderen. In de werkboekles van vandaag staat (Les 224):
“Mijn ware Identiteit is zo zeker, zo verheven, zondeloos, glorierijk en groots, volkomen weldadig en vrij van schuld, dat de Hemel zich tot Haar richt om zich licht te laten geven. Ze verlicht de wereld evenzeer.”
Steeds vaker zie ik onze goedbedoelde inspanningen in het dagelijks leven als nog wat onzuivere uitingen van het licht van onze ware identiteit. Ik kan ervoor kiezen me druk te maken over de onzuiverheden — trots, schaamte, miskend voelen, voor-wat-hoort-wat-denken — en zo het zicht op de onderliggende zuivere intentie verliezen. Maar ik kan die gebrekkige uitingen ook zien als hoopgevende lichtpuntjes, die laten zien dat er nog ergens in ons het besef leeft van onderlinge verbondenheid.
Heel zwak herinneren we ons dat we werkelijk één zijn met elkaar. Daardoor groeit het besef van onze ware Identiteit — die Liefde is — juist wanneer we die Liefde uitbreiden. Dan kunnen we gaan voelen dat geven en ontvangen werkelijk één zijn. Misschien ervaren we dat eerst in de kleine kring van familie en vrienden, en wellicht nog op een wat onvolwassen manier waarbij waardering nog een rol speelt. Maar het zijn de eerste stappen naar het inzicht dat het belang van de ander niet verschilt van ons eigen belang.
Misschien is dat wel de stille schoonheid van het melige “een steentje bijdragen”: het hoeft niet groots, vlekkeloos of volmaakt onzelfzuchtig te zijn. Elk steentje kan deel worden van iets dat groter is dan wijzelf. En terwijl wij denken dat wij aan het bouwen zijn, blijkt dat het bouwwerk ons tegelijk vormt. Zo wordt bijdragen geen plicht meer, maar een natuurlijke uitdrukking van wie we in wezen zijn — en dat is, uiteindelijk, niets minder dan Liefde in actie.
