Een lieve collega van me is ontslagen. Ze was niet meer nodig, werd haar verteld. Super doei. Ik heb haar leren kennen als een keiharde integere werker met een groot hart voor de zaak. De verontwaardiging onder de achterblijvers is groot. Toen ik haar onlangs sprak had ik gelukkig de oppervlakkige tegenwoordigheid van geest om niet mee te gaan in het verwensen van haar direct leidinggevende die haar op ongehoorde wijze de wacht heeft aangezegd. Ergens begreep ik wel dat dit haar niet zou helpen.
Maar toch. De kwestie was voor mij nog niet opgelost, niet vergeven. Begin deze week kwam haar baas terug van vakantie. Ik merkte dat ik hem ontliep. Ik hoorde hoe andere collega’s vriendelijk vroegen hoe hij het had gehad op wintersport maar ik kon dat even niet opbrengen.
Mogelijk speelt mee dat ik zelf ook momenteel richting de uitgang beweeg. Ik word begeleid op het zogenaamde tweede spoor; lees, richting een andere baan. Ten diepste is er geen onderscheid tussen wat ik voel rondom het ontslag van mijn collega en mijn eigen dreigende vertrek. Er is verontwaardiging. “Dit doe je toch niet? Zo ga je toch niet om met mensen die zich jaren trouw en hard werkend hebben ingezet voor het bedrijf? Dit is ronduit onbeschoft gedrag!”.
Binnen de illusie kan dit allemaal waar zijn en mogen we natuurlijk protesteren en proberen een goede regeling mee te krijgen. Maar wat wordt er aangeraakt in mij dat ik zo heftig reageer? Dat is de kwestie, daar is werk te doen.
Metafysisch gezien is het niet zo ingewikkeld. De werkgever is het symbool voor God en het salaris het symbool voor liefde en een surrogaat gevoel van veiligheid en geborgenheid. Ik vrees de toorn en de straf van mijn afgod, de baas. Als ik deze projectie terugneem dan zie ik dat deze teruggaat op mijn vermeende afscheiding van God/Liefde en de evenzo vermeende toorn van God hierover. Ik voel me schuldig en vrees straf (zijn boosheid/ontslag) terwijl ik hoop op liefde (waardering en salaris). Ik ben kortgezegd mijn ware identiteit vergeten; de onvoorwaardelijk geliefde Zoon.
Tot zover de verstandelijke kant van de zaak. Maar dan het gevoel. Eerst de boosheid en ook verdriet. En daar is nu iets geks mee aan de hand. Het lukt vandaag tamelijk snel om contact te maken met een weeïg gevoel in mijn borst. Hier lijkt het verdriet zich te uiten. Het lukt om hier even bij te blijven en niet direct weg te vluchten. Opvallend gemakkelijk kan ik vervolgens boosheid, angst en verdriet in één beweging voor de voeten van de Heilige Geest leggen. En deze lost het zo snel op, met zo’n speels gemak dat ik me vervolgens hier weer schuldig over voel. Het voelt haast ongepast om het ontslag van mijn collega en mijn eigen dreigende ontslag zo als een stukje uit een film te zien. Om er zo makkelijk om te glimlachen. Het voelt haast als verraad richting mijn ontslagen collega, richting ‘de werkelijkheid’.
En toch werkt het zo. Waar mijn denken eerst beweerde dat dit een “erg zware kwestie is die langdurig en pittig vergevingswerk zou vergen” laat de Heilige Geest zien dat er geen rangorde in ellende is en geen rangorde in wonderen om de illusie weg te blazen. Met andere woorden; ik word haast bang van het speelse gemak waarmee Hij de ogenschijnlijk zware kwesties kan oplossen, als ik dat toelaat. Wow. Ik kan het haast niet geloven en merk dat ik argwanend in de gaten houd of er nog een “terugslag” komt. We zien wel, maar tot die tijd: Halleluja, dank!