Beschuldigd.

Een goede vriendin van me leeft in onmin met haar zoon. Of beter gezegd; de zoon leeft in onmin met zijn moeder. Er is al vele jaren geen contact. De moeder is erg verdrietig temeer daar ze ook nooit contact heeft mogen hebben met haar kleinkinderen. Ze kan niet veel meer doen dan machteloos meekijken via sociale media. Iedere poging van haar om het contact met haar zoon en zijn gezin te herstellen wordt afgewezen. Bemiddeling door haarjongere zoon bleek tevergeefs.

Ik heb dikwijls hierover met haar gesproken maar had niet verwacht dat een dergelijke situatie ook op mijn pad zou komen; een dierbare is boos op mij, spreekt haar boosheid wel uit naar anderen maar niet naar mij. Contact wordt afgehouden. Zo’n situatie triggert van alles bij me. Eerst is er verbazing: “wat is er aan de hand?”. Ik spoel de band van mijn geheugen terug en laat onze laatste contactmomenten de revue passeren. Op die band tref ik nauwelijks conflicten aan. Ik snap het niet. Als haar iets dwars zit, waarom neemt ze dan geen contact met me op?

Ik zit zo in elkaar dat ik direct op zoek ga naar wat ik fout heb gedaan. Ik ga het pad op van zelfbeschuldiging. Mijn verstand probeert me vrij te pleiten maar zo werkt het niet. Ergens moet ik wel schuldig zijn, de dader die de telefoon moet oppakken om het weer allemaal goed te maken. Degene die om vergiffenis moet vragen en hopen op de edelmoedigheid van de ander. Ik zie foto’s voorbij komen. Ze is op vakantie en heeft het heerlijk naar haar zin. Dan groeit er ook iets van boosheid in me. Zij zit schijnbaar nergens mee en ik loop me zorgen te maken, voel  me onzeker en ongelukkig, gegijzeld haast.

Eerst weer even landen. Rustig ademhalen. Toekijken. Ik zie nu dat ik heb gekozen voor “het koesteren van grieven”, dus het (onbewust) koesteren van boosheid. Ik doe nog een stapje terug en zie dat onze “normale, menselijke” benadering niet werkt en nooit zal werken. Wij willen als een soort rechter de balans van goed en kwaad erbij halen en op de ene schaal haar zonden leggen en op de andere schaal de mijne. Het lijkt zo’n logische aanpak maar hiermee maken we de zonden echt. We gaan er dan vanuit dat we afgescheiden, kwetsbare wezentjes zijn die elkaar echt iets kunnen aandoen. Daarmee geloven we weer in de zondeval, onze val uit het geestelijke domein, de Hemel. Dit geloof resulteert in geloof in zonde jegens God, een diep schuldgevoel in onszelf en een gevoel van afgescheidenheid ten opzichte van onze broeders en zusters. Het spel van zonde, schuld, angst, aanval en verdediging is begonnen. Het zwartepieten met schuldgevoelens.

Weer even tot rust komen. Nu komt het beeld van Jezus naar voren die voor Pontius Pilates staat. “Ik zie geen schuld in deze mens”, stelt Pilates. “Kruisig hem!”, schreeuwt de massa. Deze massa is gek van woede. De, in onze ogen, echte schuldige, Barabbas, mag van de massa worden vrijgelaten als de onschuldige Jezus maar gedood wordt. Wij kunnen ware onschuld niet verdragen, het is te bedreigend en voor ons gevoel overweldigend. We zijn bang voor de niet-oordelende liefde van God en van Jezus. Jezus zwijgt tot verbazing van Pilates. Ik moet denken aan werkboekles 153: “In mijn verdedigingsloosheid ligt mijn veiligheid”. Jezus speelt het spel van beschuldigen, van aanval en verdediging, niet mee. Hij vergeeft de soldaten die hem kruisigen. “Vergeef hen vader, ze weten niet wat ze doen”. Hij ziet slechts vergissing, zondeloze broeders en geen schuldigen.

Het voelt alsof we door de beschuldiging van de ander gekruisigd kunnen worden maar ECIW leert ons dat we alleen onszelf kunnen kruisigen. Dat gebeurt als we meegaan in de illusie van schuld. Er zijn geen schuldigen en onschuldigen, zelfs Barabbas was een schuldloos Kind van God die hooguit vanuit een roep om liefde gedrag vertoonde dat wij misdadig zouden noemen.

Wij zijn verslaafd aan beschuldigen: “Kijk broeder, ik sterf door jouw handen”, willen we de ander toeroepen. We koesteren ons slachtofferschap en weer grijpt de cursus in: WB31: “Ik ben niet het slachtoffer van de wereld die ik zie”. Degene die mij beschuldigt projecteert schuld op mijn maar dit is een roep om liefde. Als ik niet oplet doe ik hetzelfde richting haar, maar dat wil ik niet. Ik merk de aantrekkende werking van schuld, van het koesteren van grieven maar wil die weg niet inslaan.

Wat dan? Ik hoef mijn verdriet over het verloren contact niet te ontkennen. Het is Gods Wil dat Liefde stroomt. Dat we vergeven en hiermee onze rol vervullen:  Txt 4: VII:6:

Maar zolang jij je rol in de schepping niet vervult, is Zijn vreugde niet compleet omdat de jouwe incompleet is. En dit weet Hij. Hij weet het in Zijn eigen Wezen, en in de ervaring daarvan van Zijn Zoons ervaring. Het voortdurend uitvloeien van Zijn Liefde wordt belemmerd wanneer Zijn kanalen gesloten zijn, en Hij is eenzaam wanneer de denkgeesten die Hij geschapen heeft niet ten volle met Hem communiceren.

Want zo voelt het nu: eenzaam omdat communicatie niet plaatsvindt, omdat een kanaal van liefde gesloten lijkt.

Ik breng alle betrokkenen voor mijn geestesoog en herhaal de zin: “wij zijn de zondeloze Kinderen van God”. Dit doet me goed, het voelt goed. Door “wij” te zeggen vindt er een zoeken naar verbinding plaats, een open zetten van alle kanalen. Ik besef dat liefde, hoewel zij een kracht is, niet zal overweldigen. Mijn Zuster kan ervoor kiezen de deur nog even dicht te houden. Maar ik mag bidden: “Geef me je zegen, heilige Zuster van God”. Ik mag voorbij de schijn kijken, voorbij de illusie, met toegewijde, liefdevolle waarneming. Ik houd de deur open en nodig haar uit om na haar vakantie langs te komen om bij te praten. Dat lijkt me fijn.

3 gedachtes over “Beschuldigd.

Geef een reactie op Corine Reactie annuleren