We kunnen niet beoordelen wat de drijfveer is die iemand beweegt iets te zeggen of te doen. De uiterlijke vorm die wij waarnemen zegt niks. Slechts degene die het betreft kan de denkgeest onderzoeken om te zien wie er aan het roer staat: het ego (angst) of de Heilige Geest (liefde). Toch vergeten we dit makkelijk en interpreteren wij het gedrag van een ander.
Eerst de hand in eigen boezem. Ik heb jaren geleden met iemand gecorrespondeerd over affirmatie. Ik meende daar een ontkenning in te zien gebaseerd op angst. Dus wanneer iemand pijn heeft en “ik ben niet dit lichaam” reciteert dan meende ik dat die persoon eigenlijk de angst niet onder ogen wilde zien (er bang voor was) en ervan weg wilde vluchten door deze, in psychologische termen, te overdekken met het tegendeel: “er is niks aan de hand, want ik ben denkgeest”. Ik vond dat je hiermee de pijn juist echt maakt en dat je deze beter kunt doorvoelen, aangaan en je dan openstellen voor liefde. Een lieve zuster vatte dit laatst samen met “feel it and heal it” (doorvoel het en laat het genezen).
Zat ik er met mijn interpretatie dan naast? Ik meen dat we affirmatie dikwijls misbruiken als angstige vorm van afweer maar natuurlijk kan ik dat alleen voor mezelf onderzoeken. Iemand kan, rustend in de pijn zonder ervan weg te lopen, zijn denkgeest herprogrammeren door kalm de zin “ik ben niet dit lichaam” te herhalen. Dit hoeft helemaal geen weglopen te zijn noch het “echt maken” van de pijn. Dat kan ik “van buitenaf” helemaal niet zien.
Nog zo’n voorbeeld: het maken van selfies en deze overdadig etaleren op FaceBook. Ik zie dit vaak als een schreeuw om liefde, een uiting van onzekerheid waarbij iemand bevestiging zoekt of juist wil tonen hoe vrij en ongedwongen hij of zij nu is. En wederom; dat kan zo zijn, maar als ik dit met stelligheid beweer dan is het een gevalletje van projectie. De betrokkene kan dit alleen voor zichzelf onderzoeken. Uit hij / zij op stralende wijze de opborrelende liefde of speelt er wat anders? Als ik me hieraan erger dan neem ik het nog serieus en meen ik dat iemand zich schuldig kan maken door overdadig zichzelf te portretteren. En zelfs deze kleine irritatie is een vorm van aanval van mij en mag vergeven worden als ik vrede wil ervaren.
Omgekeerd zie ik ook gebeuren dat broeders en zusters op mij projecteren en een aanval zien waar die er naar mijn beste weten niet is. Als ik beweer dat Wapnick zich in zijn latere werken uitdrukt op een manier die de deur naar misverstanden openzet dan is me een aanval op hem verweten. Gelukkig merk ik dat ik dit nu oké vind (ik voel me niet meer aangevallen) hoewel ik het wel spijtig vind dat er wat allergisch gereageerd wordt op een discussie over visie en inhoud. Zo ook met Gary Renard. Ik krijg de indruk dat sommige van zijn originele ideeën helemaal niet zo origineel zijn en dat hij leentjebuur heeft gespeeld in andere geschriften en zijn twee mysterieuze bezoekers vooral Wapnick laat citeren. Aanvankelijk koesterde ik wel degelijk aanvalsgedachten hierover en voelde ik een afkeur van deze plagiaatpleger. De grootste les die ik echter van hem mocht leren is dat hij een totaal schuldeloze broeder is, ook al harkt hij zijn inspirerende boodschap elders bij elkaar. De Heilige Geest werkt in en door een ieder van ons en trekt zich niks aan van onze zogenaamde onvolkomenheden. Geef me jullie zegen, heilige broeders Wapnick en Renard!
Als laatste voorbeeld het waarschuwen tegen het helpen van andere mensen. Hierin vind ik dat Wapnick wat doorschiet en ego-motieven projecteert op gedrag van anderen. Wellicht moet ik het nog preciezer formuleren want, zoals gezegd, ik weet niet hoe Wapnick het “van binnen” beleeft. Maar ik zie wel dat zijn “hoed u voor weldoeners” studenten van de Cursus op het verkeerde been zet. “Weldoen” is een daad in de vorm en alleen de doener kan bepalen wat de bron is. We hoeven dus niet bang te zijn om goed te doen mits onze daad geïnspireerd wordt door liefde. Overigens zal in dit geval ook nooit sprake zijn van angst: liefde vloeit als vanzelf door je heen.
Samenvattend: we mogen wijzen op de ego-aspecten van affirmeren, selfies maken, het uiten van een andere mening en het helpen van anderen. Deze ego aspecten zijn dikwijls aanwezig.
Het wordt echter wat anders als we menen dat anderen zich hierdoor schuldig en minderwaardig kunnen maken. Voel ik me superieur ten opzichte van degene die affirmeert of zichzelf veelvuldig afbeeldt? En zie ik in de uiting van een andere mening een aanval? Zie ik in een helpende hand altijd het ego aan het werk? Dan heb ik vergevingswerk te doen omdat ik hiermee ervoor kies om vast te houden aan geloof in afscheiding en schuld.
WB 196: Ik kan alleen mijzelf maar kruisigen