Jezus richt zich in de Cursus tot ons terwijl we dromen. Hij is wakker en wij slapen. We kunnen ons dat verschil tussen de werkelijkheid die Hij ziet en de droom die wij menen te zien niet voorstellen. Het is zó anders.. Dit neemt niet weg dat we dit toch constant proberen te doen. Een paar voorbeelden uit les 126. Het schijnt ons toe dat andere mensen los van ons staan. Aan dit beeld hechten wij in onze droomtoestand erg veel geloof. Vanuit de veilige omgeving van mijn eigen huis ervaar ik soms momenten waarin ik iets van de innige verbondenheid met anderen ervaar. Maar als ik er dan op uit ga en zogenaamde vreemden ontmoet dan lijkt er een automatisme op te treden dat de afstand tussen mezelf en denkbeeldige anderen groter en vanzelfsprekend maakt. Ik geloof dat ik die ander niet ken en dat gereserveerdheid en zelfs preventieve achterdocht op hun plaats zijn. Dat is toch normaal? Je weet toch nooit wat die ander van plan is? Verder met les 126: wij denken dat zij kunnen zondigen zonder onze waarneming van onszelf te beïnvloeden, terwijl wij hun zonde kunnen beoordelen en toch buiten veroordeling en in vrede kunnen blijven.
In onze droomwereld stappen we vrolijk rond en zien de zogenaamde anderen op afstand van ons. Natuurlijk zijn we zelfs in onze droomtoestand niet helemaal doof voor de woorden uit de Cursus dus sleutelen we goedbedoeld aan onze al te heftige aanvalsgedachten. Vanuit een algemeen geaccepteerd moreel gevoel willen we niet te agressief zijn, geen ruzie ervaren en leren we dat roddelen niet netjes is. We proberen de duale interpretatie van Jezus’s woorden “heb uw naasten lief” zo goed en kwaad als het kan te benaderen. Meer kunnen we toch niet doen? Het is opvallend dat reeds in de Bijbel nog iets toegevoegd wordt aan dat liefhebben van onze naasten. Er staat in Marcus 12:30 (voor de volledigheid geef ik even de hele prachtige passage):
En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod. En het tweede aan dit gelijk, is dit: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven. Er is geen ander gebod, groter dan deze.
Gewoonlijk lezen we het “als uzelven” met onze dualistische droomhersenen. We maken er dan van dat we vanzelfsprekend goed voor onszelf zorgen en het beste met onszelf voorhebben en dat we ernaar moeten streven anderen ook deze fijne privileges te gunnen. Zoals Jezus het vanuit ontwaakte toestand ziet, gaat het echter zoveel verder dan dat. Het is zo enorm anders dan onze duale versie.
Alles wat we menen waar te nemen zoals ruimte, tijd en een wereld “buiten” ons met andere mensen, is niet waar. Het is er gewoon niet. Het is een droombeeld binnen de denkgeest die we zijn. Vanuit de oneindige grenzeloze liefde die we wel zijn, en die Jezus samen met ons is, maken we hemel, aarde en denkbeeldige anderen. De cursus maakt onderscheid tussen de woorden “maken” en ”scheppen”. God (liefde) schept en wat Hij schept is écht. Dit scheppen is een onvoorstelbaar non-duaal uitbreiden waarbij wij als Zijn Zonen zijn ontstaan en tóch één blijven met Hem. Dat was ons echter niet genoeg en wij gingen maken. Wij maakten dus een nepwereld in ruimte en tijd en met dingen die ons lijken te overkomen zoals andere mensen. Dit maaksel van ons is een hel waarin denkbeeldig lijden en een denkbeeldige dood echt lijken. Het geeft ons de illusie van afgescheidenheid en hier zijn we, ondanks alle ellende, dol op.
Al ons duale gespartel, zelfs als we proberen lief te doen tegen anderen, gaat uit van de echtheid van deze droom. Vanuit wakkere toestand herhaalt Jezus met eindeloos geduld en liefde dat we slechts kijken naar de beelden die we zelf hebben bedacht. Er overkomt ons helemaal niks want we dromen maar dat we een afgescheiden lichaam zijn dat iets kan overkomen. We kijkt slechts naar maaksels van onszelf. Hoe dan “terug”? Wij als illusoire poppetjes durven vanuit ons denkbeeldige zelf het geloof in nepgrenzen tussen onszelf en anderen niet meer los te laten. We geven denkbeeldige anderen macht om ons geloof in slachtofferschap te versterken. We willen ons onbewust afgescheiden voelen. Dit proces kan omgekeerd worden. Maar hoe? Door oog te krijgen, gevoel te krijgen voor het “Al wat ik geef, is aan mezelf gegeven”. Voel hoe het oordeel dat je over een denkbeeldige ander je denkbeeldige grens versterkt en je vrede verstoort, zelfs als je meent je gelijk te halen. Want zodra je dit leert zien en voelen kun je gaan experimenteren met overgave aan de Eenheid. Dat zal je namelijk weer visie bieden, ware waarneming, en het gevoel van diepe vrede dat hieruit oprijst leert je dat dit de enige echte “weg” is. Het is ten diepste geen weg maar een ware herinnering. Je bent niet afgescheiden en de Stem die ons middels droombroeder Jezus bereikt is de Stem die we met Hem delen, met de Vader aan wie alles mag worden terug gegeven.
Al wat ik geef, is aan mijzelf gegeven. De Hulp die ik nodig heb om te leren dat dit waar is, vergezelt mij nu. En in Hem zal ik mijn vertrouwen stellen.