Gisteren stelden we vast dat we ECIW willen gebruiken om van lichamelijke pijn en ziekte af te komen (zie deel 1). Hoewel dit begrijpelijk is en niet fout of zelfs zondig, krijgen we met deze wens toch niet de wortel boven de grond die de werkelijke oorzaak is van ons lijden binnen onze (droom)wereld. Vandaag duiken we dus dieper. Dit doen we door een vreemde kwestie te onderzoeken, de kwestie van onze “wil”.
Onze “gewone wil” is hetzelfde als onze kleine “droom-wil”. Deze droom-wil is gebaseerd op de vaste overtuiging dat we lichamelijke wezens zijn. Dat “lichamelijke” moeten we hierbij zo breed zien als we maar kunnen. Nu zal ik even abstract klinken maar probeer alsjeblieft bij me te blijven. Ons vaste geloof, onze stellige overtuiging is dat we begrensde, tijdelijk wezens zijn die losstaan van andere mensen en zelfstandig, met een eigen wil, rondlopen op deze planeet. De begrenzing betreft niet alleen ons fysieke lichaam (mijn lichaam) maar ook de gevoelens (mijn gevoelens), de gedachten (mijn gedachten) en zelfs zoiets als de spirituele lichamelijkheid (mijn Zelf). Kijk eens voor een moment “naar binnen” om hier feeling mee te krijgen. Voel als het ware je geloof in afgescheidenheid van alles om je heen.
Jij voelt immers pijn? Jij doet toch immers ECIW? Jouw lichaam doet toch pijn? Jij moet toch iets doen om te genezen? Anderen hebben toch niet jouw last te dragen? Jij zit nu toch te puzzelen wat deze schrijver nu precies wil zeggen? Jij moet dit toch zien te begrijpen? Enzovoorts.
We gaan nog dieper. Ons idee van onszelf is dus vrijwel helemaal gebaseerd op het geloof in deze vanzelfsprekend lijkende echtheid van ons lichamelijke (in de breedste zin) afgescheiden zelf. Het is uiterst belangrijk om hier niet te snel verstandelijk “ja” of “oké dan” tegen te zeggen maar om dat diepe geloof in de echtheid van dat afgescheiden “ikje” in al zijn facetten te doorvoelen. Erken dat je ten diepste jezelf een afgescheiden, kwetsbaar wezentje voelt dat een tijdje mag leven in tijd en ruimte maar dat helaas tijdens zijn of haar leven gekweld kan worden door pijn en ziekte en dat helaas uiteindelijk, hopelijk pas na een jaar of 100, toch zal sterven. Voel je hoe diep de wortels van dit geloof in lichamelijkheid reiken? Hoe enorm “echt” en vanzelfsprekend dit voor je voelt?
Dan is het nu tijd voor een stukje metafysica. Jezus wijst ons er in ECIW op dat onze ware Identiteit anders is en niet met ons alledaagse droom-gevoel overeenstemt. Hij spreekt wonderlijke woorden hierover die voor ons, vanuit ons geloof in afgescheidenheid, niet echt voorstelbaar zijn. Hij beweert dat we scheppingen zijn van de liefde (Zonen van de Vader) en dat we onbegrensd zijn en niet gebonden door tijd en ruimte. Sterker nog, hij zegt dat tijd en ruimte niet bestaan, dat er slechts tijd- en ruimteloosheid is en dat dit ons ware Thuis is. We zijn grenzeloos, tijdloos, ruimte-loos. We zijn een mysterie.
Onze woorden schieten tekort omdat ze gebaseerd zijn op- en voortkomen uit onze droomwereld van tijd en ruimte. Het zijn begrensde concepten waarmee we proberen te wijzen op iets (eigenlijk juist een een niet-iets) dat tijd en ruimte te boven gaat en grenzeloos en eeuwig is. Wij kunnen slechts woorden gebruiken die gebaseerd zijn op tegenstellingen die er niet zijn. Bij eeuwig leven denken we bijvoorbeeld toch aan heel lang leven in tijd en ruimte. Een wijze zei ooit dat woorden zijn als een vinger die wijst naar de maan. Wij staren naar de vinger die ons zo bekend is maar worden gevraagd als het ware door dit symbool heen te kijken en te beseffen dat de vinger zelf niets voorstelt. We moeten ons hoofd opheffen en omhoog kijken.
Wordt vervolgd. Wat is de ware Wil? Wat is ons geheime doel als we, zoals de Cursus zegt, “vergeten te lachen om de droom”. En vooral: hoe nu verder?