
Ik hecht waarde aan het oordeel van mijn baas over mij, aan het ontlopen van files als ik vandaag heen en weer naar Amersfoort ga, aan het op tijd thuis zijn om eten te maken voor mijn dochter aan enz enz. Allemaal zaken die mijn ikje tot een goed eind moet brengen vandaag. Zaken die in meer of mindere mate op me drukken, die me bezig houden, waar ik me verantwoordelijk voor voel en waarvan de uitkomst lijkt te bepalen of ik gelukkig zal zijn aan het eind van deze dag.
Van een iets hoger standpunt zie ik dat mijn gedachten hierover en mijn zorgen allemaal de illusie versterken dat dit ikje bestaat en een hoofdrol speelt. Datzelfde ikje kan met zijn verstand besluiten dat hij zich niet zo druk moet maken maar dat helpt niet echt. Kennelijk zie ik nogal snel beren op de weg. Zonder hulp blijf ik in dit kringetje van zorgen maken ronddraaien. Maar er is Hulp.
Ik zit met gesloten ogen en laat alle beelden maar gewoon opkomen. Ze brengen gevoelens met zich mee. Zorgelijke gevoelens waarin wat angst doorklinkt. Deze keer probeer ik niks te fiksen maar zeg ik tegen mijn Heilige Broer die naast me staat: ‘zie je dat, ik maak me druk. Ik denk dat er echt van alles kan gebeuren, dat er van alles mis kan gaan. Wil je een arm om me heen slaan en laten zien hoe Jij dit ziet?’. En dan vertrouw ik Hem. Ik wil het aan Hem overlaten, Hij mag Zijn waarde toekennen aan alles. Hoe het nu ook voelt, Zijn uitkomst staat vast want deze is er al. Deze uitkomst is vrede, ook al zie ik dat misschien nog niet.
Wab 133: Ik zal geen waarde geven aan wat geen enkele waarde heeft

Ik heb de neiging om Jezus pas uit te nodigen in mijn leven als het me tegenzit. Bijvoorbeeld als ik ’s nachts wakker word en zo onrustig ben dat het me niet lukt om verder te slapen. Ik wil dan zo snel mogelijk af van dat vervelende gespannen gevoel en van al die malende gedachten. Hoe kom ik zo snel mogelijk weer in slaap? Ik besluit om er maar eens een Cursus-tekst tegen aan te gooien. Met m’n hoofd begrijp ik ondertussen wel dat ik dit gevecht zelf in stand houd. Ik kies voor een worstelpartij om me slachtoffer te voelen en hiermee mijn afgescheiden ik-gevoel te bevestigen. Best gek, vind ik, dat ik wel begrijp waar ik mee bezig ben maar dat dit begrip geen einde maakt aan de strijd. Ik herhaal de Cursus-tekst nog maar eens. Meestal is dit de Werkboekles van de voorgaande dag. Met een schuin oog kijk ik naar het innerlijke gevecht. Gebeurt er al iets? Werkt het al?
Ziezo. Lekker in het zonnetje in de achtertuin.Rustig dromen in mijn eigen kleine hofje van Getsemane. Ik denk aan werkboekles 128: deze wereld bevat niets wat ik verlang. Klopt, al met al ben ik zo wel redelijk tevreden. Goede gezondheid, lieve vrouw en kinderen en een leuke baan. Vervolgens de werkboekles van vandaag (129): voorbij deze wereld is een wereld die ik verlang. Ach ja, het kan altijd fijner en nog wat comfortabeler. En zo gaan deze lessen het ene oor in en het andere oor weer uit. Morgen weer een dag en dan zien we wel weer verder.
Afgelopen dagen heb ik mezelf ondergedompeld in de Hemelvaart workshop in Denekamp. Fijne en inspirerende leraar is die Koos Janson toch. Ook fijn om zoveel medestudenten te ontmoeten. We hebben het over tijd en over het nu. Het ‘nu’ als beste benadering van de eeuwigheid. Hier valt veel over na te denken maar dat gepieker is gewoonlijk niet zo vruchtbaar. Gelukkig bieden onze ervaringen ons ingangen genoeg. We dragen tijdens de workshop veel voorbeelden aan uit onze dagelijkse levens. Een patroon is duidelijk zichtbaar. Alle gevoelens van spijt, schaamte en schuld gaan terug op het dode verleden. Al het gepieker over wat er kan gebeuren en hoe het verder zal gaan, alle zorgen en angsten gaan terug op een verbeelde toekomst. Verleden en toekomst, beide zijn bedoeld om onze illusie van een afgescheiden ikje in de tijd te versterken. Beide zijn onwaar. Maar hoe doorzie je dit? Denkwerk helpt ons niet veel verder. Maar dan zo’n werkboekles als 194:
Vergevingsoefeningen staan centraal binnen de Cursus. Mijn ikje is hier maar wat blij mee. Eindelijk iets wat ik kan doen. Werk aan de winkel en de handen even flink uit de mouwen steken. Snel op zoek naar vervelende mensen die ik vervolgens mijn vergeving kan aanbieden. Het voelt niet echt comfortabel om eens eerlijk te kijken naar mijn motieven hierbij. Diep weggestopt in mijn denkgeest bestaat het verlangen om zelf beter te worden van mijn vergevingsoefeningen. Er sluimert een gevoel van speciaalheid en superioriteit. Mild glimlachend knik ik vriendelijk naar personen die me irriteren. Ik mag vooral niet toegeven aan die irritatie en moet voorkomen dat ik van mijn heilige voetstuk val als ik een keer niet zo liefdevol reageer.
De werkboekles van vandaag (125) vraagt ons om vandaag drie maal tien minuten stil te zijn. Makkie toch? Ik heb de neiging even de ogen te sluiten, te genieten van de mooie werkboektekst en na 1 of 2 minuten over te gaan tot de ‘orde van de dag’. Lekker om even stil te zijn maar er is genoeg te doen dus hopla, uit de startblokken. Ik onderken deze neiging en besluit om toch maar eens even bij de stilte te blijven. Vervolgens loop ik tegen een kracht aan die anders wil. Er klinkt een stemmetje in mijn hoofd dat beweert dat ik makkelijk de tien minuten zou kunnen volmaken als ik dit zou willen maar nu even niet. En nu wordt het opletten geblazen. Er zijn twee uitersten: