Afgelopen week fietste ik over de Geniedijk in Hoofddorp. Een groepje van drie jongens van een jaar of 15 stond vuurwerk af te steken. Een ander groepje wat kleinere kinderen fietste erlangs. Eén van de fietsertjes riep baldadig richting de grotere jongens of hij ook wat vuurwerk mocht. Zonder zich een seconde te bedenken gaf zo’n grotere gast razend snel een trap tegen de fietser. Gelukkig kon deze zich overeind houden.
Vanmorgen werd ik wakker. Iets te vroeg en met wat hoofdpijn. Ik keek op mijn smartphone en kwam terecht in een nieuwsrubriek. Platgegooide steden in Syrië, doden en gewonden. Russische dreiging. Geruzie rondom Wilders.
Wat hebben deze gebeurtenissen met elkaar gemeen? Vooral dit; ik geloof ze. Ik geloof dat het waar is wat ik zie. Ik geloof dat mijn medemensen agressievelingen zijn, ruziemakers, onruststokers. Ik voel me onveilig en bedreigd en vind dat de wereld waarin ik leef steeds grimmiger wordt, steeds ongezelliger. Ik denk aan het mooie pleidooi van Jan Terlouw. We vertrouwen elkaar niet meer. Zo jammer.
Maar wat als ik nu eens besluit om niet langer te geloven wat mijn ogen me lijken te laten zien? Ik zeg krachtig tegen mijn gedachten en tegen mijn duistere wereldbeeld: “Ik geloof dit niet langer”. Wat gebeurt er? Helpt het? Nee, niet echt. Door te zeggen dat ik het niet geloof blijkt des te sterker dat ik het juist heel erg geloof. Dat negatieve beeld van een slachtoffer Simon in een lichaam in een steeds bedreigender wordende wereld lijkt heel sterk. Toch is het dat niet. Mijn geloof in de echtheid hierin is heel sterk. Waarom geloof ik dit zo sterk? Waarom ervaar ik weerstand om dit geloof in twijfel te trekken?
De Cursus leert dat er sprake is van een verborgen agenda van het ego. Het is heel paradoxaal maar ik wens juist te geloven dat ik belichaamd slachtoffer ben in een boze wereld. Iedere twijfel hieraan wordt door het ego met argwaan bezien. Wat als ik werkboekles 343 toepas en op alles wat ik zie vergeving laat rusten? Vanuit mijn kleine ikje is dit kennelijk erg lastig. Ik ervaar zelfs weerstand om mijn blik voorbij te laten gaan aan de beelden die mijn ogen mijn tonen. Vanuit mijn kleine zelf lukt me nauwelijks om te zien dat vechtersbazen en ik onbegrensde, liefdevolle Zonen van God zijn. Ik geef er de voorkeur aan te blijven hangen aan “de buitenkant”, aan wat ik op hen (en daarmee op mezelf) projecteer. Om anders te kijken en opnieuw te kiezen heb ik hulp nodig, Zijn ogen, Zijn Stem.
Als ik me openstel voor de mogelijkheid om de door mij gekoesterde projecties los te laten voelt het haast of ik iets moet opgeven. Of ik iets moet offeren. Maar er wordt van mij helemaal geen offer gevraagd om Gods genade en vrede te vinden (WB343). Het is slechts angst voor mij om de afgoden van de geprojecteerde wereld niet meer te geloven, de bedrieglijke beelden los te laten en mijn vertrouwen te richten op liefde. Want als ik mijn broeders zie met de ogen der liefde dan ervaar ik de liefde in mijzelf. Die openheid voelt kwetsbaar en eng. Maar tegelijk ook hoopvol, liefdevol. Dus vandaag leer ik de wet van de liefde: wat ik mijn broeders geef is mijn gave aan mij (WB344). “Heer ik bied U mijn angst, mijn geloof in mijn projecties waarmee ik me probeer af te houden van Uw Liefde. Heer hier ben ik, in Uw handen beveel ik mijn geest.”
Dank je wel !!!
Weer zo herkenbaar en tegelijk ook de mogelijkheid hoe ik anders kan kiezen ongeacht de angst en weerstand die ik ervaar.
Harte groet Nancy
LikeLike