Vandaag had ik een vergadering van m’n werk. Ook ik moest een presentatie geven, iets wat ik redelijk goed schijn te kunnen maar waar ik me toch altijd druk voor maak. Ik was pas na de lunch aan de beurt dus had ik de hele ochtend om zenuwachtig te zijn. De eerste minuten van m’n verhaal merkte ik dat ik licht de bibbers had maar daarna liep het lekker. In de namiddag vatte ik de dag samen en ook dat ging goed. Aan de blikken van de deelnemers zag ik dat ik ze wist te raken en achteraf kreeg ik een compliment.
Zojuist lag ik tevreden in bad met het boek “Ik ben niet een lichaam” van Margot Krikhaar. Indrukwekkend. Goudeerlijk beschrijft ze hoe ze na een geslaagde lezing in Amersfoort een gering mate van trots ervoer en hoe ze dit bij Jezus diende te brengen. Dezelfde Jezus vond het terecht nodig mij dit boek in handen te spelen en me vlak na de vergadering met m’n neus op de feiten te drukken. Pijnlijk te moeten toegeven maar helaas, ik ervaar ook trots op mijn bijdrage aan de meeting.
“Mooi zo”, veert het ego op,” je moet je diep schamen voor die arrogantie”. En ik neem dit commentaar direct zeer serieus. Dat blijkt ook uit het feit dat ik een hekel heb aan eigengereide en zelfingenomen medemensen. Wat ik in mezelf veroordeel projecteer ik naar ‘buiten’. Typisch gevalletje van projectie; wel het splintertje in het oog van die ander zien maar niet de balk in de mijne.
Gelukkig volgt er wat helderheid. Er is niks gebeurd. Noch die anderen, noch ik zijn eigengereide opscheppers, we zijn schuldeloze kinderen van God. We zijn slechts bang en onzeker en we menen dat we de liefde van anderen nodig hebben in de vorm van complimenten en waardering. Dit als surrogaat van de echte Liefde die we willen. We menen een afgescheiden ikje te zijn dat moet vrezen voor de toorn van anderen /God en ons best moeten doen om de goedkeuring van anderen /God te krijgen. Angst en trots zijn twee kanten van dezelfde ego-medaille. Ze vormen een package-deal, zogezegd.
Mijn broeders en ik, en misschien jij ook wel een beetje, verdienen geen veroordeling voor onze uitsloverij maar we mogen wel een bevrijdingsles leren. Ik moet denken aan WB 26: Mijn aanvalgedachten zijn een aanval op mijn onkwetsbaarheid. Ik meen iets op te moeten houden waarvan ik meen dat het kwetsbaar is. Ik meen iets te moeten verdedigen tegen denkbeeldige aanvallers. Het speelt zich allemaal af in mijn denkgeest. De hele projectie van oordelende buitenstaanders en een dapper en vermoeid strijdend ikje.
Heer, dit zelfde ikje heeft niet de kracht om dit zomaar los te laten, om de medaille op te geven. De trots-angst-gevoelens lijken aan me vast te kleven. Er moet echter een andere manier zijn en ik heb altijd de keuze om te zeggen dat ik Uw hulp nodig heb. Heer, kom binnen door die piepkleine opening in mijn denkgeest. Van U is de kracht, de vergeving en de vrede. Dank.