Er is alleen maar grenzeloze liefde zonder eigenschappen. Hierover valt dus per definitie niets te zeggen. We kunnen niet meer doen dan een richtingaanwijzer schetsen. Bijvoorbeeld door te zeggen dat deze liefde haar scheppende kracht kent door zichzelf weg te geven en, hoewel onvoorstelbaar, uit te breiden. Zo kent deze Liefde, God de Vader, Zichzelf door de Zoon te scheppen, zich in deze Zoon uit te gieten in liefde. In haar eenheid kent deze liefde geen ander en dus geen aanval. Er is immers niemand om aan te vallen.
Deze liefde zijn wijzelf. We zijn als licht, afkomstig van de Zon, dat door de lege ruimte reist. Onzichtbaar. Als lichtstraal willen we iets waarnemen maar er is niets om ons te reflecteren. In eenheid is immers geen waarneming. Dus dromen we ruimte, tijd en vormen. Iets om te reflecteren hoewel we geen ander materiaal hebben om iets uit te maken dan uit ons eigen wezen, uit onze oneindige denkgeest.
De aarde en de hemel lichten nu op in onze denkgeest. We menen onszelf aan te treffen in een lichaam. We hebben ruimte om te spelen en alles wat we om ons heen menen te zien een naam te geven. Vanuit onze ene denkgeest projecteren we als Adam ook onze Eva en Abel en Kain. Verbonden in eenheid, in geluk in vrede. Allemaal verbonden met de Vader, allemaal verwarmd door de zon. Totdat we in een dwaas moment vergeten dat we één zijn. We vergeten dat we dat lichaam zelf bedacht hebben voor ons spel. We menen nu echt los te staan, naakt en kwetsbaar en willen ons bedekken. We wandelen niet meer met God door het paradijs maar zijn plotseling bang voor Hem die onze Vader is.
We zien Hem als een bedreiging. Wat wil Hij van ons? Wil Hij onze droom afpakken, ons lichaam doden? Als Kain zien we hoe Abel nog verbonden is met God. In zijn onschuld herkennen we onze Vader, onze eigen onschuld. We zien het als bedreigende onbegrensdheid en willen uit angst onszelf verdedigen. We slaan, we doden, we brullen als wilden. We willen geen liefde, we willen grenzen, haat. Het bloed van Abel bevestigt onze waanzinnige droom. Ja, denken we, zie je wel; we kunnen doodslaan dus leven we als afgescheiden ikje! God is dood en wij leven.
We betalen echter de prijs. Jawel, we kunnen spelen. We spelen het spel van begeerte, van kracht en van genot. Maar de keerzijde is er ook altijd. Het spel van angst, vechten, verdedigen, pijn en tenslotte de dood van het lichaam. Ons eigen ultieme bewijs dat we echt bestaan, als afgescheiden ikje.
Toch kunnen we ons Zelf nooit 100% verloochenen. Bij de geboorte van onze misvatting, van onze droom, ontstaat direct het Stemmetje dat ons vertelt dat het allemaal niet waar is en dat we één zijn, onbegrensd, liefde; de Heilige Geest. Door onze oren dicht te stoppen en druk te doen in onze droom lukt het ons om te blijven slapen. Maar met Abel slaan we ook Jezus dood. Dat denken we althans. Ook Jezus vinden we vreemd omdat ook hij leeft vanuit de eenheid die we ook zelf zijn. Hij speelt ons spel van haat- en- vechten niet mee. Hij toont dat hij verbonden is met hoeren, tollenaars en met de Romeinse vijand. Hij toont ons hoe we wakker kunnen worden uit onze droom. Zijn toverwoord is “naastenliefde”. Zijn wijsheid is zo eenvoudig. Als we onze projecties, onze broeders, aanvallen dan ervaren we onszelf als kwetsbaar en afgescheiden. Als we ze echter accepteren en liefhebben dan daagt er licht in de droom en ervaren we onszelf als de liefde die we zijn. Onze zelf bedachte grenzen, onze zogenaamde wetten van tijd en ruimte, blijken niet te bestaan. Water wordt wijn, zieken genezen.
Hij geeft ons het ultieme bewijs. Hij vergeeft de handen die hem lijken te martelen en kruisigen. En als we deze Abel dan gedood denken te hebben dan is hij daar weer. Hij projecteert voor ons uit de denkgeest de opgestane Heer om ons te laten zien dat we niet kunnen doden. Daarmee toont hij onze ultieme zondeloosheid. We zijn nooit echt afgescheiden van de Vader. We zijn nog steeds in de hemel, de denkgeest, en dromen nog even van de hel. Het is niet nodig. We mogen zelfs vanuit onze droom aanhaken bij de Goddelijke vergevingskracht. Door elke vorm te vergeven, door de aanval van onszelf en onze broeders te doorzien als een onschuldig spel mogen we het wonder ervaren van de donkere hemel die boven ons gekruisigde lichaam openschuift. Vader, in uw handen bevelen we onze denkgeest. Het doek in de tempel scheurt in tweeën. Denkbeeldige grenzen verdwijnen als sneeuw voor de zon. We koesteren onszelf weer in de warme voorjaarszon. Een nieuwe lente. We zijn thuis, onveranderd in het paradijs.
Gezegend Pasen.