Wat een oefening krijgen we vandaag aangeboden in werkboekles 161:
“Geef me jouw zegen heilige Zoon van God”.
De Cursus vraagt ons om één broeder (of zuster) in gedachten te nemen en hem om verlossing te vragen. Wat een totale omkering van de manier waarop ik gewoonlijk denk. Als ik op mijn stoel ga zitten op mijn zolderkamer komt er direct een beeld naar boven van een man waar ik een lichte aversie tegen heb. Ik heb van hem de indruk dat hij me niet zo graag mag. Dit meen ik te af te kunnen leiden uit de manier waarop hij naar me kijkt en uit het feit dat hij me nadrukkelijk lijkt te negeren door me niet te groeten, zelfs niet als ik vriendelijk naar hem knik.
“Nou, dan niet”, denk ik dan op mijn beurt en als ik heel eerlijk ben, moet ik bekennen dat ik dit aanvul met iets weinig fraais zoals “eikel”. Laat ik het niet mooier maken dan het is. Natuurlijk komt deze persoon wel vaker in mijn gedachten als ik vergevingsoefeningen doe. Ik kom hiermee echter niet veel verder dan dat ik mezelf forceer en probeer met een moeizame glimlach een liefdevolle gedachte voor deze broeder eruit te persen. De Cursus noemt dit “vergeving om te doden”. Het komt voort uit een arrogantie die zoiets zegt als “laat ik maar de wijste zijn”. Ondertussen versterk ik hiermee mijn overtuiging dat deze broeder fout is en dat ik als persoon op een spiritueel pad boven hem verheven ben. Natuurlijk houd ik deze duistere gedachten en gevoelens zorgvuldig verborgen want echt trots ben ik er niet op. Toch moet ook deze onderste, modderige steen boven komen anders zal er binnen in mij niets kunnen veranderen.
Goed dan, deze broeder verschijnt in m’n gedachten. Moet ik hem nu om een zegen vragen? Moet ik gaan slijmen om zijn goedkeuring te krijgen? Een vriendelijk knikje, een groet? Nee natuurlijk niet. Dat zou slechts meer van hetzelfde zijn, van nep-vergeven waarbij ik nog steeds denk dat ik de wijste ben. Nee, ik mag zien dat het beeld dat ik van hem heb een soort symbool is van gestolde, negatieve energie. Ik heb met deze energie een vorm gemaakt, een afgod, waar ik mijn haat op kan richten. Als ik heel goed oplet kan ik voelen wat dit met mij doet. Ik kan een verharding voelen in mijn afkeer. En dan dat bekende paradoxale fenomeen; ik koester deze verharding, deze bevestiging van het zogenaamde feit dat ik sterk en afgescheiden ben. Dat ik op mezelf sta en de goedkeuring van een ander helemaal niet nodig heb. Pff, ik heb helemaal niemand nodig, waarom zou ik hem moeten vergeven?
Vervolgens nodigt de Cursus me uit om die negatieve energie waarmee ik die boosaardige broeder geboetseerd heb vrij te laten komen. Ik visualiseer deze energie als een zwarte, kille, donkere steenkool als een klomp in mijn hart. Ik sta er koud en grimmig naar te kijken. Dan kijk ik naar dit duistere oordeel waar ik me zo voor schaam en til het omhoog, duidelijk zichtbaar nu. Zoals ik het nu opschrijf en de donkere zwarte kool aan u lezers toon, zo kijk ik er ook zelf naar en zo laat ik Hem zijn licht erop schijnen. Ik zie nu mijn negatieve oordeel en stop dit niet weg hoewel alles in mij roept om die zwarte kool weer snel te verbergen.
Ik wacht slechts, minuten lang en kijk met Hem. Langzaam, heel langzaam zie ik de kool opwarmen en gaan gloeien. Het wordt wat warmer nu. Nu kan ik zien, nee, ik kan voelen, hoe de zwarte contouren van mijn haat iets vervagen en dat er een warme straling van mijn broeder begint uit te gaan. Het is nog geen “halleluja, prijs de Heer” wonder. Nee, het is een sprankje licht, een sprankje warmte dat vanuit hem komt en waarvan ik merk dat het me goed doet. Dit is de weg, ik weet het, Ik mag mijn oordeel over mijn broeder stukje bij beetje loslaten zodat de haat die ik op hem geprojecteerd heb omgevormd kan worden in warmte, in liefde.
Wat voelt dit toch wonderlijk dubbel. Door de teugels van mijn haat iets los te laten en voorbij mijn negatieve projectie te kijken kan de warmte weer gaan stromen. Het wordt steeds helderder dat ik slechts mijzelf kruisig als ik een ander aan het kruis timmer. Als ik de spijkers uit zijn handen en voeten trek kan hij van het kruis komen en met zijn vrije handen de doornenkroon van mijn hoofd af halen. Hij is mijn verlosser. Ik heb negatieve energie in hem gefixeerd maar mag naar hem toegaan om deze energie vrij te laten zodat deze ons allebei kan verwarmen. Geven en ontvangen zijn waarlijk één. Prachtig vreemd.
Heel mooi verwoord, en zo herkenbaar.
Heerlijk om telkens weer herhalingen van de lessen in praktijk te krijgen, telkens weer : o ja. Ik vergeet ook weer zo snel….
Dank je wel voor je mooie heldere berichten.
Marijke Gotink
LikeLike