Laten we onszelf niet voor de gek houden. We zijn er, als we eerlijk zijn, van overtuigd dat wat we meemaken in onze zogenaamde gewone wereld echt is. De Cursus zien we vervolgens als een manier om ons lijden iets te verzachten. Is deze zienswijze slecht, verkeerd of zondig? Moeten we ons ervoor schamen? Allerminst. Ik heb zelf veel aan woorden die ooit door de Cursus-leraar Ken Wapnick werden uitgesproken: “laten we binnen onze droom alsjeblieft gewoon blijven doen”.
Wat bedoelt hij daar, volgens mij althans, mee? Dat hoeven we niet zo ingewikkeld te maken. Het betreft heel gewone dingen. Als we hoofdpijn hebben dan mogen we een paracetamol nemen. Als we gekweld worden door depressieve gevoelens mogen we de hulp zoeken van een arts of psychiater. Als onze moeder in de verzorgingsflat slecht behandeld wordt dan gaan we praten met de verpleging of met de directie. Ga zo maar door.
Het is echter fijn voor onszelf als we ons midden in onze stormpjes en stormen de waarheid tenminste enigszins kunnen herinneren. Als ons bijvoorbeeld een Cursus-tekst te binnen schiet die ons een beetje uittilt boven het slagveld. Misschien lukt dat niet in de hectiek van het moment zelf. Wellicht misschien dan een paar uur, dagen of zelfs vele jaren later. Ik merk hier zelf een ontwikkeling in. Als trage leerling duurde het gewoonlijk nogal even voordat ik enige vorm van bezinning over het gebeuren kon opbrengen. Eerst ging ik volledig kopje onder in de strijd en de daarbij behorende gevoelens van angst, agressie en schuld. Gelukkig is er een bescheiden verandering opgetreden. Ik krijg nu iets sneller in de smiezen wanneer ik me aan het verliezen ben in de illusie. Soms herinner ik het me nu in het moment zelf. Mij helpt het dat teksten van werkboeklessen me dan “spontaan” te binnen schieten. Het zijn teksten die in feite allemaal dezelfde kant op wijzen en die me confronteren met een vraag:
Geloof ik nu werkelijk dat mij- of een ander iets naars overkomt?
Stel jezelf deze vraag maar eens een paar keer in de loop van de dag. Voor mij werkt deze als een soort wake-up-call. Mijn antwoord is namelijk vaak: “jazeker!”. Ik geloof dan dat ik ergens last van heb, iets fout of juist goed gedaan heb, een onzekere tijd tegemoet ga enzovoort. Grootste gemene deler in al deze opvattingen is de basisaanname van een ikje dat van alles overkomt. En laat dat nou net de grote grap van de hele illusie zijn. Er is geen ikje in tijd en ruimte die van alles meemaakt en uiteindelijk een betere kwaliteit van leven gaat krijgen dankzij de Cursus.
Vervolgens, nadat het besef dat ik mezelf fop is binnengekomen, kan het makkelijk gebeuren dat mijn reactie is dat ik ga geloven dat ik wat ik aan ellende meemaak moet gaan weg-cursussen. Dit is wat Ken Wapnick dus abnormaal gedrag zou noemen: ik vind dat ik boven de pijn van mezelf en anderen moet staan en gebruik dit als argument om niks te doen en in feite als een soort apathische en onverschillige masochist weg te zweven. Wat laat dit zien? Dat ik nog steeds geloof dat het ikje van alles overkomt maar dat dit ikje niks hoort te doen.
Kortzichtigheid en tunnelvisie zijn hier kenmerken van. Immers, pijn en ellende van mezelf of van anderen worden gezien als speciale situaties die ik moet fiksen middels de Cursus. Ik zie niet dat deze zaken maar een topje zijn van de berg van mijn geloof in afgescheidenheid. Even heel stevig gesteld; als ik op die toer wil blijven doorgaan kan ik ook maar beter direct ophouden met ademhalen en hoef ik ook niet uit te kijken bij het oversteken. Wat kan er mis gaan? Er is toch geen ikje? De Cursus spreekt van ons geloof in magie. Elk instrument wat we in de droom verkiezen te gebruiken, van paracetamol tot blijven ademen, is niet meer dan een beroep doen op magie. We kunnen magie echter niet afzweren terwijl we er eigenlijk nog in geloven. We handelen dan nog niet vanuit een echt weten maar vanuit een oppervlakkige aanname.
En hiermee is ons speelveld binnen de droom wel geschetst. Aan de ene kant het totaal onbewust tekeer gaan op het slagveld en aan de andere kant een nep-spirituele houding van onthechting en passiviteit. Wat dan wel?
Jezus spreekt soms mooi van ‘we mogen in de (droom-)wereld zijn maar weten dat we niet van de wereld zijn”. Iets platter gezegd; we mogen met onze voeten in de modder werken en toch ons hoofd opheffen. We mogen al ploeterend gaan leren hoe we toch een Stem mogen gaan horen die ons inspireert. We mogen een kracht en liefde gaan ervaren die via ons de droom binnenstroomt en reikt naar onze broeders zusters en naar onszelf. We mogen in die ander onszelf gaan herkennen. Wat we voor onze broeder doen is voor de Christus en voor onszelf gedaan. Geven en ontvangen zijn daadwerkelijk één. Door onze broeder niet langer te zien als “die ander” maar als Christus mogen we zien dat onze vergeving van hem zorgt voor het stromen van liefde. Van ons naar hem, van hem naar ons.
WB 176: Geef me jouw zegen, heilige Zoon van God.
We zijn geen geïsoleerd ikje dat zwetend en ploeterend in modderlaarsjes de wereld probeert te redden. We zijn heilige, onbegrensde zonen van God, van de liefde.
WB 176: Ik ben zoals God mij geschapen heeft.