In m’n zoektocht naar ‘de waarheid’ maakte ik, jarenlang wat ik aanduidde als, “loopings”. Hierbij was ik het ene moment overtuigd van de waarheid van het duale wereldbeeld (het klassieke Christelijke geloof) en non-duale visies (verlichting, Satsang en zo). Krampachtig vroeg ik me steeds af: hoe zit het nou? Wat is er nu écht waar?
Wat ik daarbij stelselmatig over het hoofd zag was het feit dat ik bij al mijn wikken en wegen altijd uitging van mezelf als ijkpunt. De stille aanname was dat er een ikje was dat de waarheid zou kunnen vinden. Daarbij zag ik totaal over het hoofd dat ik in wezen al gekozen had voor geloof in een duale werkelijkheid, ook al was ik nog zo op zoek naar de waarheid binnen non-duale stromingen.
Hetzelfde merken we als we met de Cursus bezig gaan. Als we onze tanden zetten in de metafysica, in het Tekstboek, dan geeft dat oneindig veel stof tot discussie. Zonder dat we het in de gaten hebben gaan we er toch weer vanuit dat de echte werkelijkheid onze duale wereld is en vragen ons vervolgens af hoe God / de Cursus zo wreed kan zijn, waarom de Cursus stelt dat het “eigen schuld dikke bult” is, hoe we van ons ego af moeten komen enzovoorts. Ongemerkt hebben we al gekozen voor de autoriteit van ons ikje dat wel eens zal gaan bepalen wat waar is en wat bestreden moet worden.
Is dit zo erg? Nee, het is totaal onschuldig en niet alleen iets waar beginnende studenten mee worstelen. Totdat we het gelaat van Christus aanschouwen en zolang we nog naar de ogenschijnlijke sluier voor dit gelaat staren, blijven we mini-loopings maken; van mystieke ervaring van eenheid naar duale waarneming en ervaring in een ogenschijnlijke wereld. Voor de compleetheid; de laatste ‘stap’ zet God (duaal gezegd, ik weet het). Hierbij wordt doorzien dat zelfs bij de mystieke ervaring, de gelukkige droom, nog steeds geloof gehecht wordt aan een ikje met een fijne ervaring.
Terug naar de Cursus. Discussies over het Tekstboek zijn prima. Ik zie deze als het in hapklare brokken snijden van een bepaalde boodschap, van geestelijk voedsel. Maar dan. Dan is de uitnodiging om niet eindeloos naar het stukje voedsel wat aan je vork bungelt te blijven staren maar om het in je mond te stoppen en te eten. Anders gezegd; je wordt uitgenodigd om de werkboeklessen te doen. Moet je de metafysica daarvoor totaal doorzien? Laat ik de metafoor nog even doorzetten. Moet je de exacte samenstelling van de voedsel kennen om gevoed te kunnen worden? Nee dus. Met een bepaald vertrouwen steek je de hap in je mond. En de volgende hap. En als je een jaartje gegeten hebt dan blijkt dat je gezond- en doorvoed bent. Dat is ongemerkt gegaan.
Tijdens vele ‘gesprekken’ die ik mag voeren via mail merk ik dat het soms even stil wordt als ik vraag hoe men de werkboeklessen ervaart. Niet zelden krijg ik te horen dat men ze onzinnig vond, erdoor verward raakte of er maar mee gestopt is. Mijn medestudent vraagt me om hem of haar te overtuigen van de waarheid van de Cursus. Maar dat lukt me niet door samen uren te praten over wat er op het bord ligt. Pas als men gaat eten komen er de eerste echte ervaringen, de wonderen uit de Cursus. Dan wordt de communicatie makkelijker, vloeiender. Samen kunnen we het wonderlijke licht dat in de denkgeest gaat schijnen erkennen en vieren. Ons verheugen over de vrede, die alle verstand te boven gaat.
Maar ook het praten hoort erbij. Ik heb jarenlang een pennenstrijd gevoerd met een oude mysticus. Ik ervaarde het in ieder geval als “strijd”. De Cursus leert ons dat angst voor de liefde de basis is voor die vechtneiging van ons. We willen be-GRIJPEN liever dan loslaten en vertrouwen. Laat ik afsluiten met een citaat uit de werkboekles van vandaag (237):
“Vandaag wil ik de waarheid over mezelf aanvaarden. Ik zal in heerlijkheid opstaan en het licht in me toestaan heel de dag over de wereld te schijnen”