Ik heb een hekel aan spelletjes en aan wedstrijdjes. Altijd al gehad. Bedrijfsuitjes waarin een “leuk en sportief” spelelement voortkwam spanden de kroon. Dikwijls wist ik niet van te voren wat me boven het hoofd hing. Maar als de bus stopte op een open veld op de Veluwe en ik een stelletje mislukte gymleraren of ex-militairen klaar zag staan dan wist ik dat het weer zo ver was. We werden verdeeld in team rood, blauw, groen en geel en moesten alvast een yell bedenken. Daarna volgde een martelparcours met fysieke uitdagingen. Dit alles komt weer naar boven nu ik voor het eerst de zoveelste jaargang van Expeditie Robinson volg.
Het laat me zien dat ik werk te doen heb. Ik herinner me dat ik mijn kinderen gewoonlijk dezelfde dooddoener voorhoud die ik me herinner van míjn ouders: joh, het is maar een spelletje. Dus blijven lachen terwijl je eigenlijk bang bent om te verliezen en vervolgens de ander hartelijk en sportief feliciteren als je het liefst het spelbord door de kamer zou willen gooien.
Van leraren op het spirituele pad hoor je dat op een gegeven moment alle onopgeruimde shit naar boven komt. Dit is mijn portie. Ik ervaar schaamte en het voelt zelfs onaangenaam om hierover te schrijven. Moet ik echt alle vuile was buitenhangen? Maar dit is niet “mijn” vieze wasgoed. Dit is een meer algemene angst die naar boven gebracht mag worden waarvan mijn wedstrijd- en spelletjes fobie slechts een zichtbare vorm is. Een vorm die behulpzaam kan zijn omdat deze een aantal zaken bijzonder scherp illustreert. Ik denk klaarblijkelijk dat ik een lichaam ben dat moet overleven ten koste van anderen en met behoud van de goedkeuring van mijn teamleden. Het te serieus nemen van dit spelletje is een duidelijke metafoor voor het serieus nemen van het hele droomleven.
Dus schrijf ik hier toch over en houd de schaamte en angst in het licht. Niet vanuit exhibitionisme en masochisme maar omdat ik er niet voor wil weglopen en de schaamte duidelijk in beeld wil krijgen. Deze keer besluit ik voor een genezing en niet voor het mezelf groothouden met een plastic glimlach. Ik besef dat ik, zoals altijd, niks zelf kan doen. Ik heb onbewust de neiging vast te houden aan geloof in eigen projecties van een spannende en bedreigende buitenwereld juist om me als tegendraads vechtertje een afgescheiden ikje te kunnen blijven voelen. Er is verandering nodig waarbij ik niets anders hoef te doen dan Hulp te vragen. Ik herinner me de Bijbeltekst met de volgende strekking: als je je zonden belijdt ben Ik trouw om deze te vergeven. Gewoonlijk vat men “zonde” op als iets dat moreel verkeerd is, maar dat is in de Cursus niet aan de orde. Zonde is geloof in afscheiding. Precies het geloof dat nu aan de orde is; geloof dat ik een lichaam ben in gevecht met anderen en tegelijkertijd strevend naar hun goedkeuring.
Ik verzet geen stap en kijk stil naar de angst en schaamte. Geen vlucht, geen smoesjes. Terwijl ik m’n blik erop gericht houd vraag ik Hulp. Ik laat me omspoelen en doordringen door Zijn Liefde. Heel open, heel kwetsbaar. Hij komt binnen in mijn hart. Heel voorzichtig en bescheiden opent Hij langzaam de deur. “Dank je Simon, dat je me binnen laat”. Hij geneest, zacht en liefdevol. Het ontroert me.
WB 301: En God Zelf zal alle tranen wissen.
Vader, als ik niet oordeel, kan ik niet in tranen zijn. Noch kan ik pijn lijden, of voelen dat ik verlaten ben of overbodig in de wereld. Omdat ik er niet over oordeel, is dit mijn thuis, en daarom is het alleen maar wat U wilt. Laat me de wereld vandaag onveroordeeld zien, door blije ogen die door vergeving van elke vervorming zijn bevrijd. Laat me Uw wereld zien in plaats van de mijne. En alle tranen die ik vergoot zullen vergeten zijn, want hun bron is verdwenen. Vader, ik zal geen oordeel vellen over Uw wereld vandaag.
Gods wereld is gelukkig. Zij die ernaar kijken, kunnen er enkel hun vreugde aan toevoegen en haar zegenen als reden tot nog meer vreugde in hen. We waren in tranen, omdat we niet begrepen. Maar we hebben geleerd dat de wereld die we zagen onwaar was, en we zullen vandaag Gods wereld zien.