Ik merk dat het hebben van lichamelijke pijn en ongemak een belangrijk thema blijft in mijn leerweg. Langzaam maar zeker vindt er hierbij verdieping plaats. Laat ik proberen om hierin wat fases te onderscheiden. Deze zijn niet “hard” en wellicht zelfs niet “echt” maar het helpt me om de kwestie te duiden.
Fase 1: Hierin geloof ik dat lichamelijk ongemak me ongevraagd overkomt. In deze fase voel ik me slachtoffer van negatieve krachten waarop ik geen controle meen te hebben. Deze krachten kunnen verscheidene namen hebben: aanleg, erfelijkheid of domme pech. In deze fase zoek ik ook naar schuldigen. Zo meen ik dat ik nu een beter gebit zou hebben gehad als mijn ouders me niet zoveel hadden laten snoepen. Er zijn ook dramatischere voorbeelden denkbaar waarbij ik slachtoffer kan zijn van onachtzaamheid of boze opzet van andere mensen. Denk hierbij aan slachtoffer zijn van een verkeersongeluk waarbij de ander schuldig is of aan ronduit crimineel gedrag door anderen.
Fase 2: In deze fase heb ik ECIW gelezen en hieruit opgemaakt dat ik allerlei lichamelijke narigheid projecteer om mezelf afgescheiden en kwetsbaar te voelen. Het is dan mijn geheime agenda om de illusie van afgescheidenheid zo echt mogelijk te laten lijken. Ik zoek de “schuld” nu iets dichter bij mezelf. Een mengvorm van fase 1 en fase 2 bestaat uit het geloof in “collectieve schuld”. Hierin bestaat er geen 1 op 1 relatie tussen mijn ziekte en iets dat ik verkeerd zou hebben gedaan maar ben ik het slachtoffer van de collectieve droom van afscheiding en schuld. Omdat de mensheid droomt van kanker kan ik het krijgen omdat ik een pechvogel ben. Voordeel van deze denkwijze is dat het me wat “ontschuldigt”. Hoe zou ik fysiek kunnen genezen als 7 miljard mensen geloven in de echtheid van kanker? Mijn doel moet zich in deze fase beperken tot het loslaten van mijn identificatie met het zieke lichaam. Ik ben niet het lichaam ook al wil de pijn me dit laten geloven. Het hoogst haalbare is om niet langer te vechten maar vol innerlijke vrede het onvermijdelijke te aanvaarden.
Fase 3: Ik geloof niet meer in slachtofferschap en in zoiets als “mijn lot” maar zie dat ik écht geen slachtoffer ben van uiterlijke omstandigheden, zelfs niet van een oppermachtig geloofscollectief. Nu begin ik echter mezelf nog schuldiger te voelen. Kennelijk is het 100% mijn schuld dat ik deze rot zieke heb. Wat doe ik toch fout? Ik meen dat ik iets specifieks fout doe. Krijg ik deze specifieke ziekte omdat ik maar boos blijf op iemand? Welke aanvalsgedachten koester ik onbewust waarvoor ik nu mezelf straf door deze fysieke ziekte? Ik heb nu toch alles vergeven?
Fase 4: Ik besef dat het ego smult van fasen 1,2 en 3. Het zegt: “ik vind elk theorietje prima Simon, zolang je maar gelooft dat je een afgescheiden en zondig wezentje bent en dat je hiervoor terecht straf krijgt in de vorm van ziekte!”. Het is fijn om wat zicht te krijgen op deze ego-gedachten en de zelfbeschuldiging neemt af. In deze fase treedt ook verbreding van inzicht op; eerst vooral verstandelijk maar langzaam komt het dieper. Tot dusver wilde ik af van de ellende (pijn) maar bleef ik streven naar een lichamelijk gezond leven vol ego-gericht hedonistisch genot. Dit is niet intrinsiek zondig maar ik besef daarbij niet dat ik me onbewust schuldig voel zolang ik gericht blijf op lichamelijk genot. En daarmee zal ik, wederom onbewust, lichamelijke straf over mezelf af blijven roepen. Het ego stelt nu voor om maar af te zien van lichamelijk genot omdat dit zondig is en straf verdient. Maar nee, op die Calvinistische fiets wil ik niet verder.
Fase 5: Er is radicale eerlijkheid nodig zonder zelfbeschuldiging. Hierin ervaar ik begeleiding door Jezus. Hij laat me zien waar ik zelfgericht ben omdat ik meen dat wereldse surrogaten me gelukkig kunnen maken in plaats van de Liefde. Hij toont me wat dit met me doet en vooral hoezeer ik mezelf hiermee tekortdoe en schaad. Het is een onthullend zuiveringsproces dat tegelijkertijd schokkend en helend is. Want ik voel, diep vanbinnen, dat dit de juiste weg is. Als vanzelf verschuift ook de focus van de lichamelijke ziekte naar de genezing die nodig is in de denkgeest. Jezus trekt de kwestie veel breder en is bereid, zoals altijd, om me te helpen om mijn functie steeds verder te ontdekken en daarmee ook de rol van mijn lichaam binnen deze wereld.
Het blijft bijzonder om te merken dat de verzoening nooit klaar lijkt te zijn maar, op ons droomniveau, steeds dieper en dieper gaat. Er is telkens zelfverwijt (“waarom zie ik dit nu pas?”) maar ook verwondering en dankbaarheid. Het belang van het genezen van mijn speciale relaties wordt steeds duidelijker. Niet alleen mijn speciale haatrelaties mogen genezen worden maar ook mijn speciale liefdesrelaties. Wie probeer ik te pleasen en wat is daarbij mijn verborgen doel? Wat is mijn echte Doel? Steeds helderder komt de schoonheid van deze vergevingsweg naar voren. De weg van verbinding, van geven en ontvangen als één, de weg van liefde.