Wat hebben deze drie met elkaar te maken? Hier dacht ik tot enige jaren geleden nogal makkelijk over. “Geloof” had voor mij iets willekeurigs. Daarbij aanvaard je tamelijk kritiekloos wat een of ander oud en cultureel bepaald boek je voorschotelt. Voorbeelden zijn makkelijk te geven. Zo kun je als islamiet of christen geloven dat jouw God een hekel heeft aan homoseksualiteit. Of je gelooft dat je bepaalde dingen moet doen of bepaalde dogma’s geloven om later in de hemel te komen. Als je heel eerlijk zou zijn tegenover jezelf zou je moeten toegeven dat je niet zeker weet of dit echt zo is. Maar jij besluit geloof te hechten aan een heilig boek, voorganger, traditie of wat dan ook en simpelweg te geloven dat het waar is wat je hier leert. Geloven is dan synoniem aan iets voor waar aannemen waarvan je goedbeschouwd helemaal niet zeker kunt zijn. Dit maakt discussies met gelovigen op voorhand tamelijk zinloos. Een gelovige neemt een overtuiging voor waar aan zonder hier bewijs voor te hebben en gelooft dat het loslaten van deze overtuiging de toorn van een opperwezen zal opwekken. Dit is een cirkelredenering die niet te doorbreken is.
Bij filosofie had ik de sterke associatie met “denkwerk”. Ik had respect voor wat wij als mensen kunnen bereiken door goed na te denken maar ik meende dat filosofie mij niet veel verder zou kunnen brengen op het gebied van levensbeschouwing. Toen ik zelf nog een klassiek gelovige was, stelde ik filosofie gelijk aan menselijke arrogantie waarbij de mens zich op Gods troon plaatste. Ook vanuit ECIW keek ik wat geringschattend op de filosofie neer. Want hoe je het ook wendt of keert, ons denken is altijd beperkt doordat het gebaseerd is op de illusoire droomwereld. Maar weet ik dat zeker of getuigen uitspraken over “droomhersenen” en “een droomwereld” ook slechts van geloof? Geloof in de metafysica uit het tekstboek van ECIW? Dan ben ik goed beschouwd geen haar beter dan de klassieke gelovige die iets uit Koran of Bijbel voor waar aanneemt en dit gebruikt als maat om van alles te beoordelen. Als ECIW-gelovige val ik in dezelfde categorie als de islamiet en de christen.
Als we als ECIW-studenten alleen het tekstboek zouden hebben dan zouden we inderdaad blijven hangen op het niveau van de gelovige. Een kenmerk van religie is dat een echte discussie erover niet mogelijk is. Over geloof valt weliswaar te twisten maar je komt niet tot een vergelijk omdat elke partij hardnekkig vasthoudt aan zijn eigen standpunt. Het elegante van filosofie is dat het hypotheses biedt waar wél over gediscussieerd kan worden. Hierdoor kan een filosofische stelling verworpen-, aangepast- of steeds verder verfijnd worden. Toch schuilt er een kern van waarheid in mijn bezwaar dat je het niveau van het denken hiermee niet kunt overstijgen. Het grappige is dat sommige filosofen aanvoelen dat er “iets” is waar de rede tekort schiet en dat hierbij niet sprake is van iets zuiver subjectiefs maar van een soort universele doch ongrijpbare waarheid. Je komt dan op zaken als ethiek, esthetiek en kunst. Ook hier schiet ons oordelende verstand tekort terwijl men toch haarfijn “aanvoelt” dat het daarmee niet allemaal als irrelevant of als onzinnig kan worden afgedaan.
De ultieme vraag voor gelovigen, filosofen en eigenlijk ieder mens is de vraag wat het betekent om dood te gaan. De gelovige gaat er bij deze vraag toe over iets stelligs te beweren. Als je goed hebt geleefd of een bepaald dogma hebt aangenomen zou je na je dood in de hemel komen waar je eeuwig verder kunt leven. Weer geldt dat als je heel eerlijk bent dit eerder een “hoop” is dan een zekerheid. Het eerlijke antwoord blijft dat de gelovige niet weet wat er na de dood gebeurt. Hetzelfde geldt voor de filosoof. In zijn boekje “Ultieme Vragen” schrijft de Engelse filosoof Bryan Magee in de laatste alinea:
“Zo blijft het een onbeantwoorde en onbeantwoordbare vraag wat er met ons zal gebeuren. Niemand weet het, en niemand zal het ooit weten, zelfs degenen die op het punt staan te overlijden. Ik kan alleen hopen dat als mijn tijd komt mijn nieuwsgierigheid het zal winnen van de angst hoewel het zeer wel mogelijk is dat ik me dan voel als iemand wiens lantaarn uitgaat en dan opgeslokt wordt door duisternis terwijl hij net dacht dat te vinden waarnaar hij op zoek was”.
Magee spreekt hier over doodsangst. Geconfronteerd met deze angst blijkt wat ons dogmatisch geloof en onze conceptuele filosofie waard is. Mijn antwoord op deze vraag is: “weinig”. Oog in oog met de aanstaande dood van ons fysieke lichaam vallen theorietjes, theologietjes en filosofietjes door de mand. Dan blijkt dat we de dood niet begrijpen en niet weten wat ons te wachten staat. Ik kan nog niet anders dan me, als ik heel eerlijk ben, aansluiten bij de onzekerheid van Magee. Ook ik heb geen rotsvast geloof in de eeuwigheid van de ziel of van ons Zelf. De metafysica van ECIW overtuigt me voor 99% maar dat laatste procentje blijft knagen. Toch wil ik deze blog zo niet afsluiten. Ik wil, in lijn met de werkwijze van Jezus in ECIW, mezelf en anderen de mogelijkheid voorhouden om nu al iets te proeven van die tijdloze “universele ervaring” waar ECIW toe oproept.
Want wat gebeurt er als we ons niet beperken tot het tekstboek van ECIW maar ook de werkboeklessen en vooral onze vergevingsoefeningen doen? We laten dan vastgeroeste concepten en geloof in grenzen, ruimte en tijd oplossen door liefde. Dan blijkt dat we helemaal niet zoveel verschillen van de meer mystiek ingestelde gelovige die zich laat inspireren door de liefde van Allah, Heilige Geest, de Vader en Jezus. En we ontmoeten dan ook de filosoof aan die stilvalt en zich verwondert over de diepgang van een kunstwerk. Hier voelen en ervaren de gelovige, de filosoof en de ECIW-student iets ongrijpbaars, iets “hogers” wat niet in woorden gevat kan worden maar daarom niet minder echt en waardevol voor ons allemaal is. Steeds blijkt dat we iets wonderlijks ervaren als we ons niet laten leiden door oordelen en denkwerk. We kunnen ons gedragen voelen door “iets” zonder dat we dit nader kunnen benoemen.
Deze universele ervaring heeft te maken met liefde en zachtheid en het blijkt zich uit te kunnen breiden in ons leven. Deze mildheid laat zich niet toe-eigenen door welk geloof, welke filosofie of visie dan ook. Ze komt daar waar liefde geschonken wordt in plaats van oordeel. Ze troost de gever evengoed als de ontvanger. Deze stromende liefde lost langzaam maar heel zeker alle angst en pijn op. Ik hoop dat de kracht van die liefde nu reeds een levende steun en troost voor ons mag zijn. Wellicht wordt door deze liefde een vage herinnering sterker. Een herinnering die zich niet laat vangen in woorden maar die ons doet glimlachen en vertrouwen dat er straks als we het lichaam bedanken en afleggen geen “opslokken door de duisternis” is maar een “welkom geheten worden door liefde”.
