Op de middelbare school had ik een goede vriend die bij me in de straat woonde. Laat ik hem even Jan noemen. Jan had een wat vreemde lichaamshouding, was slecht in gym, had een grote bos met krullen en was geen doorsnee jongen. Erg creatief maar helaas een beetje het pispaaltje van de klas. Andere jongens deden hem gekscherend na, lachten hem uit of namen hem in de maling. Het humeur van Jan bleek echter onverwoestbaar en hij legde simpelweg alle spot naast zich neer. Toen al maakt zijn opgeruimdheid indruk op mij. Jan komt bij mij vaak in gedachten als ik me afvraag of ik niet raar ben overgekomen of als deze twijfel is overgegaan in schaamte. Ik merk dat ik dan in eerste instantie de neiging heb om een negatieve conclusie over mezelf te trekken. Zo van: hé, hoe kan ik nou zo stom zijn, hoe kon ik dat toch doen of zeggen. Dit gaat gepaard met negatieve gevoelens die soms vluchtig zijn maar ook lang kunnen blijven hangen.
Dit soort gedachten en bijbehorende gevoelens kunnen een signaal zijn dat het gepast is om welgemeend excuus aan te bieden of iets te corrigeren. Het gebeurt echter ook dat de zelfveroordeling onnodig lijkt te blijven kleven. Ik ben hierbij gewoonlijk strenger voor mezelf dan voor anderen. De laatste tijd krijg ik hier wat beter oog voor en lukt het om, soms snel en soms pas na enige tijd, op de pauzeknop te drukken. Ho even, waar ben ik nu mee bezig? Daarna besluit ik om het negatieve etiket gewoonweg niet op mezelf te plakken met Jan als mijn grote voorbeeld. Ik verrek het gewoon om mezelf te kwellen met een negatief oordeel.
Nu even in Cursus termen. Zowel veroordeling van anderen als van mezelf komt neer op het geloven in schuld. Er is altijd sprake van een dader en van een slachtoffer. Dit is een beproefde methode om geloof in dualiteit in stand te houden. Dit kan een ik-versus-de-ander zijn of een ik-versus-mezelf. Beide splitsingen zijn denkbeeldig en niet bestaand. Het vasthouden aan schuld wordt in de Cursus het koesteren van grieven genoemd. Dit zijn niet alledaagse woorden maar wel erg treffend. Er is sprake, bij zelfveroordeling, van een paradoxaal zwelgen in schuldgevoel. Op bewust niveau vind ik het raar en beweer ik dat ik eraf wil maar onbewust houd ik er aan vast om de illusie van afgescheidenheid overeind te houden. Het voelt dan haast ongepast om net als Jan de schouders op te halen en het negatieve oordeel gewoon in de prullenbak te stoppen.
Nu wat algemener en daarmee uitdagender. Bij zelfverwijt waarvan we onszelf bewust zijn valt na enig oefenen het onderliggende mechanisme wel te doorzien. Maar trek het eens breder naar onze hele zogenaamde spirituele zoektocht. Is niet het basisgevoel hierbij: nu is het nog niet oké maar later raak ik verlicht? En wat is dit dan anders dan geloof in een afwijzend oordeel over onze huidige staat van zijn? Ook nu weer bedoeld om precies datgene in stand te houden waarvan we zeggen dat we ervan af willen: de innerlijke splitsing van een ikje waarvan de ene helft de andere helft afkeurt. Want hoe voelt het om onze afkeur van onze huidige staat (de zoeker) te vergeven en op het altaar van de Liefde te leggen? Je kunt als je oplet voelen dat het afkeuren van de huidige situatie een innerlijke spanning geeft. Dit is nu exact het gevoel van afgescheidenheid wat we onbewust koesteren. We gebruiken de tijd (“nu nog niet maar later misschien”) om deze spanning en innerlijke onvrede te koesteren en in stand te houden. Sta eens stil en doorvoel deze onvrede en spanning om deze gewoon…. de prullenbak in te laten zakken. Merk het protest op vanuit het ego: ja maar dat kan toch zomaar niet? Dan houd ik me toch gewoon voor de gek? Daag dat ego maar eens uit door de ontevreden zoekbeweging wél naar het licht te brengen en daarmee te vergeven. Paniek in de ego-tent! Tenslotte de uitnodiging eens te mediteren over het eerste- en het vijfde onderdeel van onze werkboekles 56:
Mijn aanvalsgedachten zijn een aanval op mijn onkwetsbaarheid.
en
God is in alles wat ik zie, want God is in mijn denkgeest.
Enkele decennia geleden was ik nogal geïnteresseerd in eindtijdprofetieën. Ik speurde in de Bijbelboeken en las Nostradamus om erachter te komen hoe de wereld aan haar bloedige eind zou komen. Wie zou er ten strijde trekken tegen wie? Hoe lang zou het allemaal gaan duren? Hoeveel mensen zouden omkomen? Hoe zouden mijn dierbaren en ikzelf er vanaf komen?don Ik las over de opname: gelovigen die vlak voor de grootste ellende weggenomen zouden worden van het aardoppervlak. De meeste voorspellingen waren het er wel over eens dat de ellende zou beginnen in het Midden Oosten.


Afgelopen woensdag ging ik aan het einde van de dag de afvalbak terughalen van de straat. De bewoners van het huizenblok zetten deze bakken aan het einde van de poort op een stukje stoep. Deze keer kon ik de bak niet terugvinden en ik speurde om me heen. Vijftig meter verder op zag ik een stel bakken aan de doorgaande weg staan en ik liep die kant op. Ik passeerde hierbij een oudere buurvrouw, de bewoonster van het hoekhuis, die zonder bak in zichzelf mopperend op de terugweg was. “Ik kan mijn bak ook niet vinden”, zei ik in het voorbijgaan, maar ze liep me voorbij zonder opkijken. Ik trof mijn bak inderdaad wel aan langs de weg en liep terug naar de poort. Daar vond een gesprek plaats tussen dezelfde buurvrouw en een buurman uit een ander huis. De buurvrouw was duidelijk heel nijdig. “Ik zet alle bakken aan de weg”, sprak ze “waarom zetten de bewoners die bakken toch altijd aan het einde van de poort? Als ze deze gewoon een stukje verder zetten dan hoef ik er niet de hele dag tegen aan te kijken!”. Ik was gestopt en hoorde hoe de buurman meeging in haar irritatie. Ik snapte het niet. Al jaren zet iedereen de bak aan het einde van de poort. De buurvrouw kan de bakken onmogelijk zien omdat ze om haar tuin een heg heeft van 3 meter hoog. Ze moet echt naar een bovengelegen verdieping klimmen om vandaaruit de bakken te kunnen zien. En als het al een probleem voor haar was; waarom dan geen vriendelijk briefje bij iedereen in de bus? Ik weet zeker dat de buurtbewoners zonder morren de bak iets verder zouden zetten, zelfs als ze het probleem net zo min als ik zouden begrijpen. De buurvrouw keek hoopvol naar me, op zoek naar bijval. Even overwoog ik bovenstaande gedachten uit te spreken maar ik wist op voorhand dat dit nergens toe zou leiden. Buurvrouw was boos en voelde zich een slachtoffer van de weinig sociale andere bewoners van de buurt. Elk woord dat ik kon bedenken zou olie op het vuur zijn dus ik wenste haar en de buurman een fijne dag verder en bracht mijn bak terug naar huis.
Die ander gaat over mijn grens!
Moet je eens opletten hoe vaak je ontevreden bent over een situatie, over hoe je je voelt of over je gedachten. De situatie is, kortgezegd, niet zoals je wilt. Je voelt je wat somber en je bent liever opgewekt. Je maakt je zorgen en dat vreet aan je. Of er is een wat vaag en algemeen gevoel van onbehagen waar je graag vanaf wilt. Hiermee volledig in lijn is het geloof dat het nu nog niet oké is met je, maar dat het in de toekomst hopelijk wat beter met je zal gaan. Je dient eerst nog wat te oefenen, wat lessen te leren of te groeien en daarna zal je je beter voelen.
Na drie of vier uurtjes slapen word ik wakker en ga ik even naar het toilet. Terug in bed kan ik de slaap niet direct vatten. Hoewel er momenteel weinig gebeurt in m’n leven waar ik me druk over hoef te maken is het toch onrustig in m’n gedachten. De onrust irriteert me. Ik voel me nog lang niet uitgerust en vind het raar en stom dat ik wakker lig om niks. Het vergt dan even het besef om de link te leggen naar de Cursus. Ik voel me slachtoffer, zoveel is duidelijk, maar eigenlijk weet ik nauwelijks wie of wat de dader dan zou moeten zijn. Gisteravond had ik de les voor vandaag ook vast gelezen (32): Ik heb de wereld die ik zie bedacht. In de vrijwel volledig duistere slaapkamer zie ik vaag de contouren van de kast. Mmm, zelf bedacht. Het dekbed, zelf bedacht. Het hoofdkussen, zelf bedacht. De krullenkop van m’n vrouw naast me, zelf bedacht. Ik verbaas me weer over het bevreemdend aspect dat deze oefening met zich meebrengt. Bij mij bestaat de neiging om bij lessen die ik al een aantal keer heb gedaan me te beperken tot het vluchtig aandacht geven aan de achterliggende metafysica. Zo van: “Oh ja, dat is ook zo. Alles is slechts projectie”. Het valt me nu weer op dat het daadwerkelijk doen van de les van een andere orde is. Het doet me denken aan het eten van voedsel. Je kunt naar je bord kijken en er een beetje in roeren met je bestek, zeg maar je verstand, maar als je het niet in je mond steek, erop kauwt en het doorslikt biedt het voedsel je in feite helemaal niks.