
Over fysieke genezing, reïncarnatie en zo.
Dit zijn kwesties waar nogal eens verhitte discussies over gevoerd worden. We vragen ons af of deze zaken waar of onwaar zijn. Zoals zo vaak gaan we aan de slag met vragen zoals deze, zonder dat we in de gaten hebben dat we reeds begonnen zijn met het geloven in het antwoord op de vraag. Onbewust geloven we namelijk dat we een afgescheiden zelf in een lichaam zijn. Dit zelf kan vervolgens een ziek lichaam hebben of een gezond lichaam en het kan sterven en daarna, in een wat andere vorm, weer levend worden. Dit geloof is ons startpunt, ons uitgangspunt.
In het handboek voor leraren wordt in H24 “Is reïncarnatie het geval?” geen enkele ruimte gelaten voor twijfel over de juistheid van onze aanvankelijke aanname dat we een lichaam zijn.
In uiteindelijke zin is reïncarnatie onmogelijk. 2Er is geen verleden of toekomst, en het idee van geboorte in een lichaam heeft geen betekenis, noch één keer, noch meerdere keren. 3Reincarnatie kan dan ook in geen enkele werkelijke zin waar zijn.
In feite is hiermee de kous af. We zijn geen lichaam, noch ziek noch gezond, we kunnen niet als fysiek lichaam sterven en zoiets als een fysieke (her-) geboorte is onzin. Dan gaat de Cursus in het Handboek op wijze en liefdevolle wijze verder:
4Onze enige vraag zou moeten luiden: ‘Is het begrip ons behulpzaam?’
Hetzelfde geldt voor wat we aanduiden als ons fysieke lichaam en voor de wereld die we menen te zien. Alles wat wij in ruimte en tijd als afgescheiden vorm menen te zien bestaat niet echt. Het is een niet bestaande droom. Bij het kijken naar deze droombeelden, die op zichzelf geen betekenis hebben, kunnen wij ons door twee adviseurs laten influisteren. Degene die het eerst spreekt is het ego. Deze zegt zaken als:
- Deze droom is belangrijk en bestaat echt
- Je fysieke pijn is weliswaar echt maar de Cursus beweert dat je deze moet negeren. Het is dus oké als deze echte pijn je blijft kwellen.
- Of juist: je fysieke pijn is echt en pas als deze door vergeving verdwijnt laat je zien dat je de Cursus goed begrepen en gedaan hebt.
- Een ziek lichaam, van mijzelf of anderen, is een indicatie dat er nog iets flink mis is.
- Je huidig lijden komt door ellende uit een vorig leven maar gelukkig mogen we hopen op een volgend leven waarin we het beter zullen hebben.
Het doel van het ego is dus dat we blijven uitgaan van de echtheid van de (fysieke) afscheiding en dat we de focus houden op verbeteringen hiervan.
De Heilige Geest heeft slechts één doel; ons helpen herinneren dat we niet afgescheiden zijn, één zijn met elkaar, geest, liefde. Daartoe spreekt Hij ons met zachte Stem toe op het niveau waar we ons menen te bevinden. Hij gebruikt de droombeelden en geeft ze een nieuwe betekenis. Dit kan ongeveer als volgt klinken:
- Breng de beelden uit de droom naar mij en laten we eens samen kijken
- Ach mijn kind, ik zie dat je gelooft in deze nachtmerrie van pijn. Het lijkt of je strijd moet leveren tegen een ziek lichaam. Kijk samen met mij naar dit geloof. Durf je de strijd los te laten en je over te geven aan mijn liefde?
- Ach mijn kind, je lijkt te schrikken als de pijn, die je zo belangrijk en echt vindt, oplost. Je weet niet wat er met je gebeurt als je je niet langer slachtoffer voelt van een ellendig lichaam of een boze buitenwereld. Ontspan je in mij en laat maar gebeuren wat gebeuren moet. Je bent geen lichaam, je bent vrij.
- Ach mijn kind, waarom ben je gevangen in de beelden van de nachtmerrie. Wat je ziet is niet echt maar de projectie van je eigen angst. Je meent een zieke broeder te zien maar je kijkt naar de heilige Zoon van God. Zegen hem en ontvang deze zegen zelf. Geef je blik van liefde en onschuld en besef dat je zelf liefde en onschuld bent.
- Nogmaals lief kind, er is geen dood. De dood hoeft zelfs niet overwonnen te worden maar slechts terzijde gelegd als illusie. Laat je versmelten in mijn armen, laat je schild zakken en ontspan. Er is geen oorlog, alleen vrede.
Ik laat het laatste woord aan de Cursus (H24,6):
- Deze cursus blijft steeds hetzelfde benadrukken: op dit moment wordt jou volledige verlossinggeboden en op dit moment kun jij die aanvaarden. 2Dit is nog steeds je enige verantwoordelijkheid.3De Verzoening kan gelijkgesteld worden aan een totaal ontsnappen aan het verleden en een totaalgebrek aan belangstelling voor de toekomst. 4De Hemel is hier. 5Er is geen ergens anders. 6De Hemel is nu. 7Er is geen andere tijd. 8Geen enkel onderricht dat niet hiertoe leidt, is voor Gods leraren van belang. 9Alle overtuigingen zullen hierop gericht zijn als ze juist worden geïnterpreteerd. 10In deze zin kan worden gezegd dat hun waarheid in hun bruikbaarheid ligt. 11Alle overtuigingen die tot vooruitgang leiden, dienen gerespecteerd. 12Dit is het enige criterium dat deze cursus vereist. 13Meer is niet noodzakelijk.
Les 149:
Mijn denkgeest bevat enkel wat ik denk met God
(137) Wanneer ik genezen word, word niet ik alleen genezen
(138): De Hemel is de beslissing die ik moet nemen

Toen ik de Cursus voor de tweede keer las kreeg ik de indruk dat ik er bij de eerste keer lezen weinig van begrepen had. Bij een derde herlezing overviel me hetzelfde gevoel. En zo ging het maar door. Dit is geen oproep om een Cursus-verslaafde te worden. Als het gezien wordt dan wordt het gezien maar de lezers die dat betreft zullen deze “waarschuwing” niet nodig hebben. Het langzaam duidelijker worden van de Cursus bij het telkens herlezen ervan illustreert slechts mijn aarzeling om de waarheid binnen te laten komen. Deze bereidwilligheid groeit bij mij kennelijk maar langzaam.
Vergeving is volgens de Cursus het antwoord op alle conflict zoals we dat hier in onze droomwereld ervaren. Als we gewoon eens onbevangen naar dat woord “vergeven” kijken dan roept dat direct de volgende vragen op: wie of wat moeten we vergeven en hoe moeten we dat doen? Herkenbaar? We leren al snel dat het vergeven van de Cursus niet hetzelfde is als het vergeven zoals we dat gewend waren in de droom. Bij het klassieke vergeven vinden we dat iemand de fout is ingegaan en daardoor schuldig is maar we besluiten om dit zo goed en kwaad als het kan door de vingers te zien. Als dat min of meer lukt zijn we stiekem een beetje trots op onszelf en voelen we ons moreel verheven.
Kenmerkend voor onze verwarde toestand is dat we de neiging hebben om discussies te voeren over van alles en nog wat terwijl we hierbij ons uitgangspunt als vanzelfsprekend beschouwen. Bekend voorbeeld is de vraag hoe de afscheiding kon optreden ofwel hoe het ego kon ontstaan. Vanuit ons perspectief, dat we normaal en vanzelfsprekend vinden, is dit een heel normale en legitieme vraag. De werkelijkheid is echter radicaal en verpletterend. Ons ikje, dat zo nadenkend kijkt bij het stellen van deze vraag en zijn best doet een bevredigend antwoord te vinden, is onderdeel van de illusie. “Wij” zien dit over het hoofd en menen dat ons zo vertrouwde denken iets gaat verhelderen over dit ikje, ons ego. Maar de afscheiding heeft niet plaats gevonden, er bestaat geen afgescheiden ikje in een buitenwereld, tijd en ruimte bestaan niet, onze concepten hebben geen betekenis en het bouwen van een theorie over een ikje met behulp van deze concepten, die beperkt zijn door hun vorm, is een droom binnen de droom.
In de stukjes die ik schrijf spreek ik met regelmaat over het “ikje”. Dit is een term die nergens in de Cursus voorkomt. Het betreft het geloof in het nietig en dwaas idee van afscheiding, het geloof in een illusoire nepidentiteit die zich beweegt in denkbeeldige tijd en ruimte en hierbij in gevecht is met nare ervaringen en zogenaamde andere personen. In mijn beleving sluit de term “ikje” strak aan bij mijn ervaring in de droomwereld, zowel op gevoels- als op gedachten- en gedragsniveau. Zo kan ik schrijven dat dit ikje worstelt om terug naar huis te gaan, om eenheid te ervaren of dat dit ikje in feite bang is voor het binnen laten van de liefde die we in werkelijkheid zijn.
“Gewoon rustig zitten en kijken wat er in bewustzijn verschijnt’. Klinkt dit bekend? Veel spirituele stromingen geven dit advies. Een variant hiervan is in het westen populair geworden in de vorm van mindfulness. Ik heb ook menigmaal tijdens retraites glazig zitten kijken naar een kaarsje of een mooie bos bloemen en ook ik heb met veel aandacht tijdens de eerste mindfulness-les op een rozijn zitten kauwen zodat ik alle sensaties onbevooroordeeld binnen kon laten komen. Het is fijn om zo met aandacht gewaar te zijn van alles wat zich aandient en hier is helemaal niks mis mee. Maar het ego zou het ego niet zijn als het deze fijne oefening zou gebruiken om ons wijs te maken dat deze ons een soort uiteindelijke climax gaat bieden, een duurzame ervaring van de hemel.
Vandaag nog zo’n les (127) die het predicaat ‘totaal anders’ verdient: Er is geen liefde dan die van God. Gewoonlijk zijn we bereid ons eigen begrip van wat liefde is een beetje op te rekken bij het lezen van deze les. Zo van: oh ja, we moeten ons best doen om iedereen lief te gaan hebben en we moeten wat minder voorwaarden verbinden aan onze liefde. Dit is zeker een goed begin maar we mogen dieper duiken, veel dieper. Reeds in de eerste werkboeklessen leren we dat we zelf alle betekenis hebben gegeven aan de dingen die we buiten onszelf menen te zien en ook aan onze gedachten. Daarin worden we ook zo stevig gecorrigeerd als we lezen dat niets wat we menen te zien of te denken iets betekent. Onbewust houden we vast dat we wel degelijk allerlei verschillende zaken zien en dat het toch nog wel íets zal betekenen.
Jezus richt zich in de Cursus tot ons terwijl we dromen. Hij is wakker en wij slapen. We kunnen ons dat verschil tussen de werkelijkheid die Hij ziet en de droom die wij menen te zien niet voorstellen. Het is zó anders.. Dit neemt niet weg dat we dit toch constant proberen te doen. Een paar voorbeelden uit les 126. Het schijnt ons toe dat andere mensen los van ons staan. Aan dit beeld hechten wij in onze droomtoestand erg veel geloof. Vanuit de veilige omgeving van mijn eigen huis ervaar ik soms momenten waarin ik iets van de innige verbondenheid met anderen ervaar. Maar als ik er dan op uit ga en zogenaamde vreemden ontmoet dan lijkt er een automatisme op te treden dat de afstand tussen mezelf en denkbeeldige anderen groter en vanzelfsprekend maakt. Ik geloof dat ik die ander niet ken en dat gereserveerdheid en zelfs preventieve achterdocht op hun plaats zijn. Dat is toch normaal? Je weet toch nooit wat die ander van plan is? Verder met les 126: wij denken dat zij kunnen zondigen zonder onze waarneming van onszelf te beïnvloeden, terwijl wij hun zonde kunnen beoordelen en toch buiten veroordeling en in vrede kunnen blijven.